fbpx
deMens.nu

Longread: Moeder, waarom werken wij? (4/4)

NAAR DEEL 3

Het werkt op het systeem.

Leven om te werken? Of werken om te leven? Het is geen nieuwe boutade, maar met de wetenschap die we nu hebben, klinkt ze toch bitter. We weten dat er ruis op de lijn tussen betaald werk en zelfvervulling zit. We hebben gezien dat arbeiders en werknemers in de lagere middenklasse de race tegen technologie verliezen[1]. En ons herverdelingssysteem, hoewel tot de meest genereuze ter wereld behorend, wordt ervaren als onrechtvaardig, duur en inefficiënt – al was het maar omdat we er niet in slagen armoede uit te roeien. Om nog te zwijgen van het meta-debat: redt onze manier van leven de wereld? Of vernietigt ze haar?

Is het, die gegevens indachtig, zinvol om jobcreatie zo obsessief na te jagen? Spreken we dan niet letterlijk van pogingen om ‘het systeem in stand te houden’, blind voor het vervagen van de relevantie van dat systeem? Arbeid is een religie geworden. Handenvol geld gaan naar het activeren van de laatste werkloze. Het werkingsbudget van de VDAB bedraagt zo’n 500 miljoen euro. In 2019, het jaar voor de coronacrisis uitbrak, ging 3,8 miljard of 8% van de Vlaamse begroting naar werk en sociale economie. Goed voor een top-5-plaats in de uitgavenposten, na o.m. Onderwijs en Vorming – ook al grotendeels gericht op het ‘afzetten’ van mensen op de arbeidsmarkt – en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Soms maken we het echt bont. In 2016 stelde de vorige Vlaamse regering ondernemers volledig vrij van werkgeversbijdragen bij de aanwerving van een eerste werknemer. Een mooi duwtje in de rug voor groeiende starters, en natuurlijk: jobs, jobs, jobs! Eind 2020 waagde het Rekenhof zich aan een evaluatie. Het verdict: het bleek onmogelijk om vast te stellen of de maatregel “effectief de werkgelegenheid stimuleerde”. Lees: er werden amper jobs mee gecreëerd. Wat kon wel worden vastgesteld: de piste werd gretig misbruikt én kostte de Vlaamse belastingbetaler één miljard euro: dubbel zoveel als begroot.

Waarom al dat gedrieband met doelgroepgerichte en complexe maatregelen? Joost mag het weten. En terwijl onze federale en gewestelijke overheden sociaaleconomische koterij blijven toevoegen aan een hoofdgebouw dat gefundeerd is in de economische logica van de eerste industriële revolutie, voltrekt zich elders alweer de vierde van die revoluties. Een zelden vermeld kenmerk daarvan is de afnemende nood aan bedrijven of organisaties in de klassieke zin van het woord, en dus ook van loontrekkenden in de klassieke zin van het woord.

De econoom Ronald Coase schreef in 1937 een seminaal stuk waarin hij een antwoord zocht op de vraag waarom bedrijven bestaan. Coase kwam erop uit dat mensen samenkomen in één organisatie om zo niet telkens de markt op te moeten en te onderhandelen over de prijs van een te leveren dienst of handeling. Vandaag, voortgestuwd door de revolutie in informatiesystemen en communicatietechnologie, erodeert dat voordeel van de organisatie. Projectmatig werken aan one-offs, freelance opdrachten, gig economy, microwerkers, cocreatie en coöperatieve competitie zijn maar enkele voorbeelden van het soort samenwerking dat hand in hand gaat met onze netwerkeconomie.

Alleen riskeren veel mensen die  deze nieuwe jobs om tussen de mazen van het klassiek geweven sociaal zekerheidsnet te vallen. Dat is misschien niet direct een probleem voor de zelfstandige consultant die goed boert, maar wel voor de interimmer die bij het distributiecentrum van Amazon aan de slag is op basis van weekcontracten – of getuige ook de gemediatiseerde discussie rond Deliveroo-koeriers en Uber-chauffeurs. Zij maken allen deel uit van wat de Britse econoom Guy Standing het precariaat noemt, een nieuwe sociale klasse die niet perse in armoede leeft of ongeschoold is, maar door het leven gaat zonder eigendom, activa of goedbetaalde job. Gaan we voor al deze mensen nieuwe statuten creëren, met complexe voorwaardelijke toegang tot de sociale voordelen en extra bureaucratische controle?

 

Tijd voor een nieuwe, eenvoudige basis.

We kunnen niet terug naar de tijd toen we jager-verzamelaars waren. Waarom zouden we? We hebben een hele weg afgelegd en met onze onmetelijke verbeeldingskracht mooie dingen verwezenlijkt. Niets staat ons in de weg om te genieten van culinaire en artistieke kunst en cultuur, van muziek, van een serie op Netflix én zelfs van hard werken als we dat verkiezen. Zolang de vrije markt alle potentieel tot vrijwillige transacties verwezenlijkt, is het een fantastisch concept. En je kan bezwaarlijk zeggen dat een chirurg die een kankergezwel verwijdert een zinloze job uitoefent.

Dat wil niet zeggen dat onze samenleving perfect is, of dat ze niet tegen grenzen aanbotst die ze deels zelf heeft gecreëerd. Heilige huisjes bestaan. We hebben ze zélf gebouwd, en we moeten bereid durven zijn ze zélf te slopen. Alleen moeten we daarvoor onder ogen kunnen zien dat sommige principes die we evident vinden, dat niet zijn. Als we vasthouden aan werk als hoeksteen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit, willen we daarmee misschien vooral onszelf geruststellen. We kijken liever niet naar indicaties die onze standpunten bedreigen. Zo zien we enkel wat ons in die mening bevestigt, als de archeoloog die in elke opgegraven ruwe handbijl de zoveelste bevestiging ziet van een ruw en barbaars verleden.

Het is wellicht datzelfde mechanisme waardoor heel wat mensen het idee van een basisinkomen als bedreigend, van de pot gerukt of minstens ‘revolutionair’ vinden. Op een congres van een politieke partij wond iemand zich zelfs behoorlijk op: “hoe kunnen we er nog maar aan denken om zo’n weergaloze verwezenlijking als onze sociale zekerheid bij het afval te gooien in ruil voor zo’n onbezonnen experiment, zo’n sprong in het onbekende?”

Ook ik vind de sociale zekerheid geweldig. Ik zie het basisinkomen eerder als de volgende versie van dat systeem. Net zoals een auto op diesel zijn charme heeft, maar ook zijn gebreken en perfect kan worden vervangen door een hybride variant. Het basisinkomen wil noch vrijheid, noch gelijkheid noch solidariteit ondermijnen. Het is een update voor de vastgelopen concepten, denkbeelden en mechanismen in onze huidige sociaal-economische code die er net is op gericht om onze kernwaarden te versterken.

Ik wil daarom afsluiten met enkele eigenschappen van het basisinkomen die tegemoetkomen aan vele uitdagingen die in deze tekst aan bod kwamen. Voor een goed begrip versta ik onder het basisinkomen een vast maandelijks bedrag dat onvoorwaardelijk aan elke persoon wordt toegekend binnen een bepaalde geografische omschrijving. ‘Onvoorwaardelijk’ wil zeggen dat geen enkel persoonlijk of socio-demografisch kenmerk aanleiding kan of mag geven tot uitsluiting van het recht op dit inkomen. Ik ga soms uit van enkele flankerende hervormingen, die ik vermeld waar ze relevant zijn.

 

  1. Het allerbelangrijkste argument voor een universeel basisinkomen moet altijd en overal ethisch, humanistisch en ontvoogdend zijn: in deze tijd van overvloed zou elke mens zélf de middelen in handen moeten hebben (en dus niet gaan aankloppen bij andere instanties) om zich voldoende te voeden, te kleden, te wonen, kennis te vergaren, te ondernemen, gezond te zijn en te blijven, enz. Dàt is vrijheid.
  2. We spreken dus van een soort vooruitgangsdividend om alleen al om die reden komt een basisinkomen iedereen toe, ook wie al in de eigen autonomie kan voorzien. Omwille van dat krachtig humanistisch signaal verkies ik het basisinkomen boven een Negative Income Tax. Men vraagt dan vaak waarom we moeten herverdelen naar Marc Coucke, want die heeft al zoveel. Maar Marc Coucke zijn kinderen krijgen ook kinderbijslag en Marc Coucke moet ook enkel remgeld om een doktersconsultatie betalen. En dat is de normaalste zaak van de wereld in een samenleving die egalitarisme en individuele vrijheid wil verzoenen. Punt.
  3. Datzelfde streven naar egalitarisme en individualisme kenmerkt het design van een basisinkomen als een vaste vloer onder een variabel deel van het inkomen. Eens ieders basisbehoeftes gecoverd, omdat we allemaal ons aandeel hebben in vooruitgang, kan de vrije markt spelen op oude vertrouwde meritocratische leest. Je kan (maar hoeft niet) zelfs een stukje progressieve inkomensbelasting overwegen op dat deel. Belangrijk is dat wie wil werken, opklimmen en de vruchten plukken van eigen inspanningen, dat in alle vrijheid kan blijven doen.
  4. Door het basisinkomen te zien als een vloer onder een zelf verworven inkomen, verzoent het ontwerp mooi de voordelen van immediate return economies (gericht op de bevrediging van basisbehoeftes) met die van delayed return economies (onze moderne samenleving).
  5. Mensen cash in handen geven maakt mentale bandbreedte vrij. Mensen gaan toekomstopties overwegen die ze voorheen zelfs niet zagen. Dit maakt onnoemelijk veel individueel en maatschappelijk potentieel vrij.
  6. Cash wil ook zeggen de mogelijkheid verwerven om activa te verwerven en dus de vermogenslift in te stappen. Iedereen heeft recht op de baten van kapitalisme.
  7. Een onvoorwaardelijk basisinkomen betekent een revolutie voor de arbeidsmarkt. Mensen staan op individuele basis in een veel sterkere onderhandelingspositie, wat de macht van zowel de werkgever als de vakbond insnoert. De steriele houdgreep tussen collectieve werknemers- en werkgeversorganisaties wordt nutteloos. Loonoverleg moet niet langer door de regering worden gesmeerd. De mismatch op de arbeidsmarkt verdwijnt.
  8. Dit gezegd zijnde: de huidige sociale norm, waarbij we mensen op een verfijnde en impliciete manier conditioneren en verplichten om de arbeidsmarkt op te gaan, is immoreel. Ironisch genoeg wordt het vaak gepropageerd door dezelfde mensen die met veel zwier de ellende van de communistische goelags en het stochanovisme aanhalen om de vrijheden van het kapitalisme te bezingen.
  9. Een drastische verlaging van de belastingen op arbeid, gecombineerd met een universeel basisinkomen, doen de concepten ‘wit’ en ‘zwart’ werk verdwijnen. Ze maken ook komaf met de maatschappelijk stiefmoederlijke behandeling van vrijwilligerswerk, mantelzorg en social profit. Mensen kiezen zelf waar ze hun tijd aan wijden. En de polarisatie tussen ‘actieven’ en ‘niet-actieven’ (vrij naar een blog van wijlen Jan Blommaert) verdwijnt, want arbeid is dan niet langer de primaire bron van solidariteit.
  10. Wanneer mensen geen arbeid meer moeten verrichten tegen hun zin, geeft dat een mentale boost. Een stortvloed aan onderzoek (én het voorbeeld van de maskerwever) geeft aan dat vrijwel niemand dan maar in de sofa gaat liggen de rest van zijn of haar dagen – al zullen we dat misschien eindelijk wel sociaal aanvaardbaar vinden. Mensen zullen actiever zoeken naar wat hen gelukkig maakt.
  11. De zekerheid van een basisinkomen verjaagt het spook van de risico-aversiteit uit onze economie, en zal een kickstart geven aan de ondernemersgeest. Niet alleen zullen meer mensen een onderneming starten, belangrijker is dat wellicht veel meer van die start-ups ook na vijf jaar nog zullen bestaan.
  12. We piekeren onze breuk hoe we in deze tijden van verandering bijblijven. Met een basisinkomen is er altijd de mogelijkheid om even te ontkoppelen, bij te scholen, om te scholen, op te scholen, een sabbatical te houden, deeltijds te werken, enz. Zonder daarvoor ingewikkelde, voorwaardelijke (en dure) stelsels te creëren.
  13. Controle op arbeidsfraude, fiscale koterij, subsidiestelsels (om bedrijven te stimuleren mensen aan te werven én om social profit werkers te betoelagen) sneuvelen. De vernederende Orwelliaanse bureaucratie volgt. Zie ook: ‘toeslagenaffaire’.
  14. Sociale rechten worden dankzij een universeel basisinkomen gebundeld en automatisch toegekend. Belangrijk, want onderzoek wijst uit dat voorwaardelijke steunmechanismen vaak leiden tot misbruik en te hoge drempels opwerpen voor de doelgroepen die er het meest baat bij hebben. We maken een vangnet zonder mazen.
  15. Het basisinkomen past veel beter bij de wendbare ‘gig economy’, met tal van freelancers, eenmanszaken, tijdelijk tewerkgestelden, student-ondernemers en sociale entrepreneurs dan de klassieke sociale zekerheid.
  16. Koopkracht is de motor van de economie. Een universeel basisinkomen levert koopkracht zonder de omweg van jobcreatie koste wat kost.
  17. Menselijk kapitaal vindt opnieuw aansluiting bij het sociaal weefsel: buurtzorg, maatschappelijk engagement, het verenigingsleven enz. kunnen hun rol spelen.
  18. Ook de democratie wordt dus versterkt. Omdat ook de transparantie van ons herverdelingsmechanisme toeneemt en niemand nog uit de boot valt, kan de druk van extremisme en populisme afnemen.
  19. Wanneer een zwarte zwaan of grootschalige schok de samenleving teistert (financiële crisis, pandemie, oorlog, …) hebben samenlevingen met een basisinkomen een voetje voor op samenlevingen die snel en ad hoc steunmechanismen in het leven moeten roepen. Er is dan stricto sensu ook geen meerkost, het basisinkomen blijft gewoon doorlopen zonder dat overbruggingssteun nodig is.
  20. Het bedrag van een basisinkomen kan worden aangepast naargelang de omstandigheden en optreden als macro-economisch instrument, om de economie aan te wakkeren of af te koelen.

 

Ik ben er me terdege van bewust dat deze lijst net zo goed vragen als antwoorden oproept. Welk bedrag? Hoe verschuiven de belastingen? Wat met inflatie? Welke effecten heeft wat? Op welk niveau voer je het basisinkomen in? En uiteraard de moeder van alle vragen: hoe gaan we dat betalen?

Die vragen zijn eerst en vooral een goede zaak. Ik zie ze als tekenen van oprechte interesse in een idee dat eens in en dan weer uit de mode is, kabbelend op de getijden van crisis en stabiliteit. Wanneer alles goed gaat, lusten we verandering nu eenmaal niet. Alleen wanneer onze zekerheden onder druk worden gezet, opent de geest zich.

Het einde van dit essay houdt dan ook de belofte in van een volgend stuk (een essay, een podcast serie, … ), dat voortbouwt op de analyse die hier wordt ontvouwd en dieper ingaat op het design van het basisinkomen. Zonder op de zaak vooruit te lopen, ben ik er rotsvast van overtuigd dat een basisinkomen invoeren veel minder onoverkomelijk is dan het vandaag lijkt. Net zoals ik ook van oordeel ben dat ‘wat betaalbaar is’, een contingent concept is, vatbaar voor hardnekkige frames (een beetje zoals ‘hard werken loont’, dus). Wat me naadloos bij mijn slotwoord brengt.

 

Outro. Over het komen en gaan van Conventional Wisdoms.

John Kenneth Galbraith laat zijn invloedrijk boek The Affluent Society voorafgaan door een essay,  waarin hij het concept van de conventional wisdom introduceert. Dit kan best worden vertaald als de ‘maatschappelijke consensus’.

Galbraith steekt in dat essay van wal met de observatie dat wie een mening over sociale en economische vraagstukken ontwikkelt, zich een luxe kan permitteren die natuurwetenschappers niet hebben. Iemand kan immers, tot op zekere hoogte, geloven wat hij of zij wil, zonder dat de feiten op ondubbelzinnige wijze dat standpunt bevestigen of ontkrachten.

De maatschappelijke consensus krijgt daarom niet noodzakelijk vorm rond wat waar is, maar rond wat de meesten een aanvaardbare uitleg vinden. Eens die consensus zich zet, schikken alle ideeën in omloop zich ernaar als metalen korreltjes die naar een magneet worden gezogen.

Wat aanvaarden we vlot? Een uitleg die ons goed uitkomt. Die ons belang dient. Die we zonder al te veel moeite begrijpen. Die hoe wij de wereld zien, bevestigen. Die vertrouwd in de oren klinkt. Ons geruststelt. In zekere zin heeft het keer op keer luisteren naar waar we al overtuigd van zijn, een ritueel karakter. Ook het publieke ‘debat’ ontsnapt daar niet aan.

De maatschappelijke consensus is doorgaans erg breed, en niet exclusief ontwikkeld of geclaimd door deze of gene politieke fractie. Conservatieven en progressieven kunnen perfect deelgenoot aan de maatschappelijke consensus zijn, al zullen ze de reden waarom ze erin geloven anders communiceren naar hun respectievelijke publiek. Het is niet anders voor ons maatschappelijk geloof in tewerkstelling.

Incrementele nieuwigheden die keurig binnen de lijntjes van de maatschappelijke consensus kleuren, worden vaak met veel enthousiasme onthaald. Wie echter over die mentale grens stapt in de zoektocht naar nieuwe ideeën, wordt zelden ernstig genomen. Het regulerende karakter van de maatschappelijke consensus zorgt voor de noodzakelijke stabiliteit, en zorgt er ook voor dat elk nieuw idee aan de stresstest van de goegemeente wordt onderworpen. Het is dus niet noodzakelijk iets goed of slecht. Het is gewoon.

Om de zoveel tijd komt de maatschappelijke consensus toch op losse schroeven te staan. Volgens Galbraith niet zozeer onder het gebeuk van afwijkende ideeën, maar door de mars der gebeurtenissen. De maatschappelijke consensus volgt immers niet die gebeurtenissen op de voet, wel hoe de meerderheid die gebeurtenissen interpreteert. Pas wanneer de spreidstand tussen feiten en analyses te groot wordt, stort het kaartenhuis in elkaar, omdat de irrelevantie, de inconsequentie, genadeloos wordt ontmaskerd. En dan kan het snel gaan.

Ik ben ervan overtuigd dat een aantal maatschappelijke ontwikkelingen momenteel samentroepen om een momentum te creëren. En als dat kantelmoment aanbreekt, zullen ideeën wél een beslissende rol spelen omdat, zoals Milton Friedman zei, they are lying around. Het universeel basisinkomen zál er liggen. Wie goed om zich heen kijkt, ziet het hier en daar al verschijnen.

Aubry Cornelis

 

[1] Het gezaghebbende tijdschrift The Economist voorspelt in een recent rapport dan weer dat de ‘labour share’ in de Verenigde Staten na decennia slabakken opnieuw toeneemt en dat die trend zich na de pandemie zal doorzetten.