fbpx
deMens.nu

Een dunne grens tussen sport en politiek

Column verschenen in deMens.nu Magazine jg13 nr3. Lees hier meer columns.

Tinneke Beeckman

Deze zomer vinden in Parijs de Olympische Spelen plaats. Die worden doorgaans gepresenteerd als het summum van sportiviteit, vrede en internationale samenwerking. Toch zijn de Spelen op allerlei manieren met oorlogen en conflicten verweven. Dat besefte ik als kind al, ondanks de overweldigende, positieve en enthousiasmerende retoriek.

Tinneke Beeckman © Bob Van Mol

De eerste Spelen die ik me herinner waren die van 1984 in Los Angeles. Ik was acht jaar oud en zat elke ochtend aan de buis gekluisterd. De elegante Amerikaanse sprinter Carl Lewis stal de show. Met zijn talrijke overwinningen evenaarde hij het record van zijn landgenoot Jesse Owens die in 1936 in Berlijn triomfeerde. Over die legendarische Jesse Owens (1913-1980) verscheen in 1984 een film, The Jesse Owens Story. Het was geen rooskleurig verhaal, maar het bikkelharde traject van een zwarte atleet die racistische barrières moest overwinnen. Hoogtepunt van het drama was zijn deelname aan de Spelen in Berlijn. Hitler was op dat ogenblik Duits rijkskanselier en wilde het sportevenement voor zijn nazistische propaganda inzetten. Dat lukte grotendeels. Duitsland behaalde de meeste medailles, wat de superioriteit van het Arische ras zou aantonen. Maar Owens werd de meest succesvolle atleet. De Spelen waren in die tijd geen uitdrukking van vreedzame samenwerking. Ze waren eerder de voorafschaduwing van de gruwel die op komst was.

Die dunne grens tussen sport en politiek conflict was al vroeger aanwezig. Om te beginnen in de achtste eeuw voor onze jaartelling, toen de Grieken de eerste Spelen organiseerden. Daarbij speelden de politieke spanningen tussen de stadstaten eveneens een rol. Hetzelfde geldt voor de heropleving van de olympische gedachte. In 1896 slaagde baron Pierre de Coubertin (1863-1937) erin de eerste moderne Spelen in Griekenland te organiseren. Aan de Coubertin worden enkele sportieve gedachten toegeschreven, zoals ‘deelnemen is belangrijker dan winnen’. In werkelijkheid werd ook de Coubertin door ideologische motieven gedreven.

Als Fransman was hij door de Franse nederlaag tegen het Pruisische (Duitse) leger in 1871 getekend – Frankrijk verloor toen de Elzas. De jonge de Coubertin bewonderde de andere aartsrivaal van Frankrijk, de Britten, voor hun succesvolle koloniale onderneming. Vandaag de dag klinken die overwegingen best twijfelachtig. Als pedagoog meende de Coubertin verder dat de sleutel van het Britse succes bij de strenge, sportieve opvoeding van de Engelse jeugd lag. Om in de toekomst hun gram te halen, moesten de Franse jongeren beter, sterker en sneller worden dan de geharde Pruisen. Wie veel aan sport doet, was de gedachte, is beter voorbereid op onverwachte inspanningen, voltrekt die inspanningen zonder energieverspilling en met grotere trefzekerheid.

Pierre de Coubertin bedacht ook de moderne vijfkamp, die de mogelijke activiteiten van een officier op het slagveld combineert: pistoolschieten, schermen, paardrijden, hardlopen en zwemmen. In haar roman De Nederlandse maagd brengt Marente de Moor die aristocratische wereld van schermers tot leven. Voor vrouwen is er in weinig plaats, voor de democratische gedachte evenmin. Intussen is er natuurlijk veel veranderd. Maar de vraag blijft of de intense competitie tussen landen niet zozeer internationale, dan wel nationale politieke belangen dient. En of de vrede uiteindelijk wel dichterbij komt.

Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster. Meer lezen?