fbpx
deMens.nu

Is eeuwige vooruitgang een illusie?

Column verschenen in deMens.nu Magazine jg13 nr4. Lees hier meer columns.

Tinneke Beeckman

Brengt de tijd ook vooruitgang? Sinds de moderniteit (17de-18de eeuw) geloven veel westerlingen erin: economische welvaart neemt toe, alsook technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Na verloop van tijd verkiezen burgers democratische afspraken, zoals de seculiere staat, gelijke rechten en individuele vrijheid. Maar waar komt die moderne vooruitgangsgedachte vandaan? Eén bron is het Schotse Verlichtingsdenken, waarvan de invloed nog altijd merkbaar is.

Zo’n Schotse denker is Adam Smith (1723-1790). In zijn baanbrekende The Wealth of Nations beschrijft hij de bekende hypothese van de onzichtbare hand die de vrije markt zou reguleren. Op die markt ijveren individuen uit eigenbelang; ze produceren en verhandelen goederen. Zo genereren ze meer welvaart. Die groei impliceert ook sociale en morele verbetering. In The Theory of Moral Sentiments verdedigt Smith de stelling dat mensen een aangeboren, natuurlijke morele gevoeligheid hebben; mensen ervaren uit zichzelf wat goed en kwaad inhouden, zonder dat ze hun morele intuïties rationeel moeten verantwoorden. Elke mens ervaart sympathie, dus inlevingsvermogen en verbondenheid met anderen, aldus Smith.

Tinneke Beeckman © Bob Van Mol

In dezelfde periode – de 18de eeuw – komt de kolonisatie op gang. Steeds meer Europeanen emigreren naar Noord-Amerika (het latere Canada en de Verenigde Staten). Daar ontmoeten ze native people, volkeren met andere morele codes. Dat stelt de Schotse Verlichtingsdenkers voor een belangrijke vraag: hoe vallen culturele verschillen te verklaren, wanneer elke mens een aangeboren moreel gevoel heeft? Daar speelt een nieuwe tijdsopvatting een rol: de verschillen tussen morele codes komen overeen met verschillende historische fasen.

Smith en zijn tijdgenoten beschouwen hun samenleving – de handelssamenleving – als de hoogste fase in een beschavingsproces. De laagste fase is de primitieve (met jagers), vervolgens is er de pastorale fase (met veehoeders), dan de landbouwperiode en uiteindelijk de handelsperiode. In die laatste fase is de sociale en politieke orde het meest complex; de zeden, manners, zijn het hoogst ontwikkeld. Die zeden contrasteren, volgens die denkers althans, met onbeschaafde volkeren die naakt en vrij rondlopen. Kortom, Schotse Verlichtingsdenkers verbinden economische relaties met hogere politieke en sociale normen én met morele groei en vooruitgang door de tijd heen.

Vandaag de dag zou niemand die eurocentrische visie verdedigen (die voor veel Schotse denkers ook met de verspreiding van de christelijke boodschap samenhangt). Toch leek die gedachte tot voor kort vanzelfsprekend: dat handel de relaties tussen volkeren verzacht, de kansen op vrede vergroot en de wederzijdse welvaart doet toenemen. En natuurlijk vallen daarvan voorbeelden te vinden. Maar gaat het hier over een inherente wetmatigheid door de tijd heen? Is de westerse beschaving het eindpunt van de geschiedenis? Dat is een andere vraag.

Het is lastig om het vooruitgangsgeloof ter discussie te stellen: wie dat doet, riskeert als pessimist te worden weggezet. Daarbij klinkt het vooruitgangsdenken juist in moeilijke tijden bemoedigend. Maar echt vrij durven denken impliceert dat elke mogelijkheid overwogen wordt. Ook die dat eeuwige vooruitgang een illusie is.

Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster. Meer lezen?