fbpx
deMens.nu

Waarom een strikte scheiding tussen kerk en staat wel degelijk burgerschap bevordert

Opgelet! Dit is een gearchiveerd bericht. Het is mogelijk dat er belangrijke afbeeldingen, links en/of video’s ontbreken.

Jurgen Slembrouck (Vrijzinnige Dienst UA) heeft een artikel geschreven over secularisering en burgerschap (deels) naar aanleiding van de recente boerkini discussies. Lees het hier integraal op knack.be ”

‘De neutralisering van de religie in de publieke ruimte zal de integratie niet vooruit helpen’, schreef Stijn Lattré van Logia vorig weekend. Jurgen Slembrouck (Universiteit Antwerpen) is het daar niet mee eens. ‘Heeft Frankrijk door haar strikte scheiding tussen kerk en staat een fundamenteel probleem?’ vraagt hij. In zijn opiniestuk ‘Neutralisering van religie in de publieke ruimte zal integratie niet vooruit helpen’ (Knack 21/08/2016) beklaagt Stijn Latrévan Logia er zich over dat het debat over religie eenzijdig wordt gevoerd en men enkel oog heeft voor het geweld gepleegd door religies. “Bij de omgekeerde relatie, geweld van een (religieus neutrale) staat ten aanzien van religie, wordt zelden stilgestaan.” De Franse laïcité is wat hem betreft exemplarisch voor wat hij omschrijft als “geweld tegen God”. Dit model is fundamenteel problematisch omdat het leidt tot de “neutralisering van religie in de publieke sfeer” en religie wegveegt “tot achter de voordeur”. Latré besluit dan ook als volgt: “Groepen met een religieus gekleurde identiteit zullen democratische waarden pas aanvaarden als ze zich in de publieke ruimte ook daadwerkelijk erkend weten.” ” Met deze analyse is hij de zoveelste auteur van christelijke signatuur die de reikwijdte van het neutraliteitsgebod fout voorstelt en de verschillende maatschappelijke sferen op een hoopje gooit. Dat is minder onschuldig dan het lijkt. Het bevestigt immers met valse argumenten de gevoelens van uitsluiting waar sommige levensbeschouwelijke minderheden inderdaad onder te lijden hebben en het ondermijnt het gezag van de staat. Uiteindelijk wordt op die manier ook het harmonieuze samenleven gehypothekeerd.

Verschil tussen burgers en ambtenaren

Latré maakt in zijn opiniestuk geen onderscheid tussen de situatie van burgers en die van ambtenaren. Nochtans is de situatie ‘achter’ en ‘voor’ het loket fundamenteel anders. Voor wat betreft de ambtenaren is in België de situatie verschillend naargelang het bestuurlijke niveau. Rijks-, Vlaamse, Brusselse, Waalse, provinciale, stedelijke en gemeentelijke ambtenaren hebben niet hetzelfde statuut. Voor (Belgische) rijksambtenaren is het neutraliteitsgebod het duidelijkst. Artikel 8 van hun statuut zegt dat de ambtenaar op een “strikte manier de beginselen van neutraliteit” moet eerbiedigen en stipuleert het volgende: “Wanneer hij bij zijn ambtsuitoefening in contact komt met het publiek vermijdt de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen, die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen.” Het neutraliteitsgebod heeft dus ook betrekking op het voorkomen van de ambtenaar. Met andere woorden, het dragen van levensbeschouwelijke tekens is niet toegelaten. De statuten van de andere ambtenaren zijn minder duidelijk. Veralgemenend kunnen we toch stellen dat binnen de sfeer van de overheid een beleid van strikte neutraliteit eerder de norm is. Wat dus niet uitsluit dat er van afgeweken wordt. Werknemers van de Brusselse dienst voor arbeidsbemiddeling mogen bijvoorbeeld door middel van hun kledij wel uiting geven aan hun religieuze overtuiging. ‘Binnen de privésfeer en de publieke sfeer geldt er geen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens. Hier kan de godsdienstvrijheid volop spelen.’

Voor wat de burgers betreft is de situatie totaal verschillend. Binnen de privésfeer en de publieke sfeer geldt er geen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens. Hier kan de godsdienstvrijheid volop spelen. Enkel zij die zich “in de voor het publiek toegankelijke plaatsen begeven met het gezicht geheel of gedeeltelijk bedekt of verborgen, zodat zij niet herkenbaar zijn” worden volgens artikel 563bis van het Belgische Strafwetboek gestraft. Met andere woorden het dragen van een boerka, hoewel om redenen van neutraliteit niet als dusdanig genoemd, is verboden. Maar voor het overige kan de godsdienstvrijheid dus volop spelen. Er geldt geen verbod op het dragen van keppeltjes, hoofddoeken, tulbanden, kruisjes, peyos, tikka’s, fakkeltjes, … Van de zogenaamde “neutralisering van religie in de publieke sfeer” of het wegvegen van religie “tot achter de voordeur” die Latré meent te ontwaren is er dus helemaal geen sprake. Dat hoeft ook helemaal niet te verbazen want artikel 19 van de Belgische grondwet waarborgt “de vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten”. Dat maakt ook meteen duidelijk waarom het recente ballonnetje van Nadia Sminate (N-VA) om de boerkini te verbieden even snel werd afgeschoten als het werd opgelaten.

‘Heeft Frankrijk door haar strikte scheiding tussen kerk en staat nu een fundamenteel probleem?’ Frankrijk kent een andere traditie dan België. De scheiding tussen kerk en staat, de zogenaamde laïcité, is er expliciet grondwettelijk verankerd. Levensbeschouwelijke organisaties worden er in principe niet financieel ondersteund en hun leer wordt in het officieel onderwijs niet onderwezen. Toch is wat betreft het bovenstaande de situatie vergelijkbaar. Voor ambtenaren geldt in de overheidssfeer een model van strikte neutraliteit, burgers kunnen in de publieke sfeer hun levensbeschouwelijke overtuiging vrijelijk tonen. Wel moet opgemerkt worden dat recent, in het kader van de afgekondigde noodtoestand, in sommige Franse kuststeden de boerkini verboden werd. Maar voor de duidelijkheid: het gaat om een tijdelijke en lokale maatregel. Van een algemeen verbod is geen sprake.

Heeft Frankrijk door haar strikte scheiding tussen kerk en staat een fundamenteel probleem zoals Latré stelt? Ontbreekt het de Fransen daardoor aan burgerzin? Zijn ze minder bereid om democratische waarden te aanvaarden? Hebben ze in vergelijking met de Belgen bijvoorbeeld meer radicale godsdienstige opvattingen? Dat zou je toch verwachten op basis van Latré’s analyse? ‘Zo’n 65% van de moslims vindt de regels van de Koran belangrijker dan de seculiere wetten van het land waar ze wonen’. Recent wetenschappelijk onderzoek van Ruud Koopmans geeft hierover uitsluitsel. Hij vergeleek in verschillende Europese landen de mate van religieus fundamentalisme tussen autochtone christenen en islamitische immigranten. Blijkt dat religieus fundamentalisme niet marginaal is bij West-Europese moslims. Zo vindt bijvoorbeeld 65 procent van de moslims de regels van de Koran belangrijker dan de seculiere wetten van het land waar ze wonen. Geheel in de lijn met deze fundamentalistische interpretatie bleek ook de vijandigheid ten aanzien van buitenstaanders erg groot. Van de ondervraagden wenst 57 procent bijvoorbeeld geen vriendschappelijke relatie met een homoseksueel. Koopmans onderzoekt of dit fundamentalisme een reactie is op ervaarde discriminatie of om Latré’s terminologie te gebruiken ‘Geweld tegen God’ en het dus hoger is in landen waar de godsdienstvrijheid voor moslims minder groot is omdat er beperkingen gelden voor het dragen van een hoofdoek, voor halal slachten of voor het bouwen van moskeeën. De resultaten bevestigen de analyse van Latré in elk geval niet.

Syriëstrijders

Sterker nog, precies het omgekeerde is het geval. “Duitsland dat samen met Frankrijk het minst afzonderlijke rechten aan moslims toekent, heeft de laagste graad van islamitisch religieus fundamentalisme. België daarentegen heeft in vergelijking een hoge graad van moslimfundamentalisme in weerwil van een relatief genereus beleid ten aanzien van rechten voor moslims en immigranten.” In vergelijking met Frankrijk heeft België verhoudingsgewijs dan ook meer Syriëstrijders geleverd. Iets om over na te denken. Stijn Latré lijkt met zijn analyse vooral levensbeschouwelijk gemotiveerd te zijn. De Franse laïcité zou de levensbeschouwelijk identiteit van burgers “miskennen” wat volgens hem uiteraard “niet zal leiden tot meer integratie of respect voor de zogenaamd westerse waarden van de Verlichting.” Hij projecteert een actief pluralistische visie op de vraag hoe kerk en staat zich tot elkaar dienen te verhouden en besluit in weerwil van de feiten dat een model van strikte neutraliteit nefast moet zijn voor het aanvaarden van de uitgangspunten van de liberale rechtstaat.

Engelse staatsgodsdienst Latré geeft de voorkeur aan het Angelsaksische model: “In Londen lopen Sikh politieagenten rond met tulband, in Frankrijk en België doen we moeilijk over hoofddoeken aan het loket.” Op het eerste gezicht biedt dit model van inclusieve neutraliteit inderdaad meer levensbeschouwelijke vrijheid aan de individuele burgers maar schijn bedriegt. Voor een goed begrip ervan is het belangrijk te weten dat Engeland een staatsgodsdienst heeft. De Queen staat formeel aan het hoofd van de kerk, belangrijke bischoppen zetelen er in het parlement en de regering benoemt de geestelijke leiders. Deze uitgesproken voorkeursbehandeling die de Anglicaanse kerk te beurt valt, wringt met het liberale gelijkheidsbeginsel en moet dan ook gecompenseerd worden door een beleid met uitgesproken multiculturele tolerantie voor andere religies, tot en met het aanvaarden van sharia-rechtbanken. In zijn essay ‘Pleidooi voor substantieel secularisme’ houdt Patrick Stouthuysen de verschillende kerk-staat-modellen kritisch tegen het licht. In het actief pluralistische model zoals dat bestaat in Engeland en dat de voorbije jaren ook in België veel bijval kende, speelt de overheid een actieve rol. Zij ondersteunt de levensbeschouwingen en stimuleert hen om met elkaar in dialoog te treden zodat er een gemeenschappelijke visie op een aantal levensbeschouwelijke thema’s kan worden gevonden. Stouthuysen laat zien dat deze dialoog makkelijk door de hardliners gemanipuleerd kan worden.

De manier waarop de discussies over het onverdoofd slachten gevoerd werden kunnen hier dienen als voorbeeld. “De logica van het actief-pluralistische model bevestigt de hele tijd dat mensen in essentie tot gemeenschappen behoren en dat er ook onmiskenbare verschillen tussen die gemeenschappen bestaan. Zo produceert het model zijn eigen werkelijkheid: door mensen tegemoet te treden op basis van groepskenmerken, duwt men ze in de groepsidentiteit, waardoor elk probleem ook noodzakelijk een communautaire dimensie krijgt. Vooral als die groepsidentiteiten van levensbeschouwelijke aard zijn is dat niet zonder risico. Als strijdpunten een levensbeschouwelijke connotatie krijgen wordt onderhandelen en compromissen sluiten een stuk moeilijker of zelfs onmogelijk.” ‘Door middel van officieel onderwijs, waar geen plaats is voor levensbeschouwelijke indoctrinatie, krijgen burgers de sleutels in handen om op een kritische manier te reflecteren over hun levensbeschouwelijke achtergrond.’ Het contrast met het zogenaamde substantieel secularisme dat zijn concrete uitwerking krijgt in de Franse laïcité is treffend. Mensen worden er niet opgesloten in de levensbeschouwelijke groep waarin ze worden geboren. Door middel van officieel onderwijs, waar geen plaats is voor levensbeschouwelijke indoctrinatie, krijgen burgers de sleutels in handen om op een kritische manier te reflecteren over hun levensbeschouwelijke achtergrond. Patrick Stouthuysen formuleert het als volgt: “Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om er voor te zorgen dat kinderen de levensbeschouwelijke alternatieven leren kennen, begrijpen en objectief beoordelen, zodat ze daaromtrent autonome keuzes kunnen maken.

Autonomie verwerven

Die bekommernis kan conflicteren met die van ouders die hetzij het verwerven van autonomie minder belangrijk vinden, hetzij een andere waarde -“een goede moslim worden”- belangrijker vinden. In de substantieel-secularistische logica zijn de rechten van de ouders dan ook niet absoluut: soms moet de samenleving handelen in het belang van de kinderen.” Zo kunnen ze zichzelf zien als een ‘burger’ die ook tot de grotere (Franse) gemeenschap behoort en waar omwille van de diversiteit communautaire identificaties overstegen kunnen en moeten worden. Op die manier wordt hun identiteit niet gereduceerd tot die van de levensbeschouwelijke gemeenschap waarin ze opgroeien. In het boek Qu’est-ce que la laïcité? wordt de mythe dat de laïcité synoniem staat voor anti-godsdienstigheid door de auteur Henri Pena-Ruiz ontkracht: “La séparation de l’État et des Églises n’a pas pour fin de lutter contre les religions, mais de mettre en avant ce qui unit ou peut unir tous les hommes, croyants de religions diverses ou croyants et non-croyants.” In tegenstelling tot wat Latré verkondigt wordt in dit model de publieke sfeer niet geneutraliseerd. Nog een laatste keer Stouthuysen: “Levensbeschouwingen worden niet uit de samenleving, naar de privé-sfeer gebannen (…) Het probleem is immers niet de aanwezigheid van levensbeschouwingen in de publieke ruimte. Het gaat er om te vermijden dat levensbeschouwingen, door gebruik te maken van het overheidsapparaat, de publieke ruimte domineren.”

Van hoofddoek naar boerkini

Dat doet ons tot slot belanden bij een probleem dat de voorbije jaren veel aandacht heeft gekregen: de hoofddoek en recentelijk in overtreffende trap de boerkini. In België net als in Frankrijk biedt de godsdienstvrijheid burgers de kans om hun levensbeschouwelijke overtuiging te tonen in de publieke ruimte. Dit recht moeten we blijven verdedigen maar dat betekent niet dat elk gebruik van dit recht per definitie ook positief is. Noch voor diegene die van het recht gebruik maakt, noch voor de samenleving in haar geheel. Onder invloed van verschillende factoren waaronder de Belgische verhouding tussen kerk en staat, de opkomst van extreem-rechts in Vlaanderen, de organisatie van het (levensbeschouwelijk) onderwijs en een multiculturalistische logica, zijn migranten gestimuleerd geweest om hun identiteit via levensbeschouwelijke lijnen in te vullen. Op die manier heeft de negatieve dynamiek van het actief pluralisme vrij spel gekregen en werden migranten als het ware opgesloten binnen een islamitische identiteit. Dat maakt onder meer begrijpelijk hoe het komt dat de tweede en derde generatie sterker levensbeschouwelijk gemotiveerd is dan hun ouders. ‘Ongeveer 75% van alle scholen in Vlaanderen zijn katholieke scholen waarvan bezwaarlijk kan worden verwacht dat ze het bestaan van God of Allah erg kritisch zullen bespreken.’

In tegenstelling tot Frankrijk is het in België veel moeilijker om die communautaire identificatie te problematiseren. Het Vlaamse onderwijslandschap wordt door godsdienstige scholen gedomineerd. Ongeveer 75% van alle scholen zijn katholieke scholen waarvan bezwaarlijk kan worden verwacht dat ze het bestaan van God of Allah erg kritisch zullen bespreken. In tegendeel zelfs: de omvorming van het katholiek onderwijs naar zogenaamde dialoogscholen doet eerder het omgekeerde vermoeden. En zoals allicht geweten worden de officiële scholen verplicht om tot het einde van de leerplicht op kosten van de staat levensbeschouwelijk onderwijs in te richten.

Groepsidentiteit

De publieke manifestatie van die groepsidentiteit via levensbeschouwelijke kledij en de eis om die identiteit ook te tonen waar ze geen plaats heeft, namelijk achter het loket, lokt wrevel uit en vertaalt zich ook politiek in het succes van extreem-rechtse en populistische partijen. Die wrevel kan je alleen maar goed begrijpen wanneer je ook inziet dat levensbeschouwelijke symbolen dragers zijn van betekenis(sen). Dat ze uitdrukking geven aan een bepaalde levensbeschouwelijke visie op het goede leven, op rechtvaardigheid, op seksuele zedelijkheid, op man-vrouwrelaties … ‘Een hoofddoek is steeds ook een symbool waarmee men een bepaalde boodschap uitzendt en waarmee men gedrag van medeburgers kan beïnvloeden.’ Typisch voor levensbeschouwingen is dat die visie in groepsverband wordt beleefd en met grote stelligheid wordt geponeerd: ze is waar en geldt voor iedereen. Daardoor heeft ze een grensoverschrijdend effect. Een hoofddoek – en dat geldt a fortiori voor de boerkini – is dus steeds meer dan een lapje stof. Het is steeds ook een symbool waarmee men een bepaalde boodschap uitzendt en waarmee men gedrag van medeburgers kan beïnvloeden. Door de sociale dimensie van levensbeschouwingen ontsnapt de betekenis van dit symbool bovendien ook aan de controle van diegene die het draagt. Iemand die uit vrije wil een boerkini draagt en beweert dat dit het toppunt is van vrouwenemancipatie maar ook beweert dat dit op geen enkele manier verband houdt met de dominantie positie van de man binnen de islam, is misschien wel oprecht maar ook weinig overtuigend.

Dominante betekenis van symbolen

De dominante betekenis van dit symbool maakt ook begrijpelijk waarom mensen er zo heftig op reageren. Het staat voor de miskenning van iets wat in onze liberale rechtstaat als maatgevend wordt beschouwd: de gelijkwaardigheid van man en vrouw. In zijn essay ‘De rechtstaat: vrijheid onder het recht’ maakt Marc De Vos begrijpelijk dat de rechtstaat alleen maar kan blijven bestaan wanneer haar rechtscultuur een breed draagvlak heeft. Zo niet dreigt een Balkanisering waarbij de opdeling van mensen in levensbeschouwelijke enclaves het samen-leven onmogelijk maakt. Er worden pogingen ondernomen om die dynamiek te doorbreken. Patrick Loobuyck pleit al jaren voor de invoering van een vak over burgerschap. Recent heeft Kristof Calvo gepleit om een burgerschapsverklaring te laten ondertekenen. Patrick Dewael wil een preambule toevoegen aan de grondwet en het seculiere karakter ervan sterker in de verf zetten. Of dit voldoende is moet nog blijken. Jurgen Slembrouck (Vrijzinnige Dienst UA) heeft een artikel geschreven over secularisering en burgerschap (deels) naar aanleiding van de recente boerkini discussies. Lees het hier integraal op knack.be