“Ik geloof nog steeds in gelijkheid en gelijkwaardigheid”
Interview met Reinhilde Decleir
Artikel verschenen in deMens.nu Magazine jg5 nr4. Lees hier meer artikels uit de reeks ‘Onderhuids’.
Op een zonnige vrijdagvoormiddag bellen we in hartje Antwerpen aan bij Tutti Fratelli. Niet verwonderlijk dat we net hier afspraak hebben met actrice en regisseuse Reinhilde Decleir. We kennen haar van vele rollen in theatergezelschappen als Blauwe Maandag Compagnie, Theater Antigone en Toneelhuis, en van televisieseries zoals Van vlees en bloed. Maar daarnaast is zij ook bekend als oprichtster en regisseuse van Tutti Fratelli, een bijzonder theatergezelschap. Tutti Fratelli probeert mensen uit sociaal minderbedeelde bevolkingslagen via het maken van theater samen te brengen en een stem te geven.
Wendy Serraris
Maken materiële bezittingen een mens vrijer?
Reinhilde Decleir: Dat zou toch moeten. In dat opzicht vind ik het, nu ik met pensioen ben, jammer dat ik geen eigen huis heb. Zolang ik gezond blijf en nog kan werken, is er geen probleem, maar anders geeft een eigen huis toch een bepaalde zekerheid. De periodes dat ik het moeilijk had, hadden toch altijd met financiële aspecten te maken.
Als ik nu naar de winkel ga, moet ik niet nadenken of ik dat in de Aldi doe of in een andere winkel. Als het goed uitkomt, kan ik ook beslissen ergens iets te gaan eten. Dat is toch een vorm van vrijheid.
Vroeger heb ik die problemen wel nog gekend. De fratelli (de acteurs bij Tutti Fratelli, red.) kampen dagdagelijks met zo’n zaken. Soms kunnen ze tegen het einde van de maand hun tram niet meer betalen. Je kan gewoon veel minder zonder geld. Maar je moet ook weten wat je met je middelen kan doen.
Heeft vrijheid ook nadelen?
Decleir: Dat zou wel eens kunnen. Als je niet weet wat je met die vrijheid moet doen. Vroeger aan de Studio Herman Teirlinck (voormalige toneelopleiding, red.) werd er een nieuwe methode uitgeprobeerd: je gaf studenten een uur om zelf een theaterprogramma te maken. Meestal gebeurde er dan niets. Als ze echter een bepaald gegeven kregen waarrond ze moesten werken, dan kwam er iets.
Wat je ook vaak ziet, zijn jongeren die schatrijk zijn, maar daardoor zo vrij dat ze niet op zoek moeten naar wat ze willen. Daardoor geraken ze op de dool. Ik heb er sowieso wel last van dat er in onze maatschappij nu nog zo weinig waarden en normen zijn. Ik behoor tot een generatie waar we vochten tegen te veel normen en regels, maar nu is het tegenovergestelde ontstaan. Nochtans, als je regels in een mooie democratische vorm giet, dan werkt dat. Dat hebben wij wel binnen ons kleine maatschappijtje dat Tutti Fratelli is, anders zouden wij niet zo’n voorstellingen kunnen maken. Er zijn duidelijke regels: op tijd komen, geen alcohol tijdens de repetities… Ik ben daar streng in, maar ze accepteren het wel.
“Als je regels in een mooie democratische vorm giet, dan werkt dat”
Je stimuleert jouw fratelli op een intellectuele manier. Denk je dat dit hen in hun dagelijkse leven meer vrijheid geeft?
Decleir: Dat moet je eigenlijk aan hen vragen, maar voor sommigen denk ik het wel. Ze worden mondiger, wat hen meer vrijheid geeft. We zijn hier veel samen en daardoor krijgen ze een band en gaan ze ook hierbuiten samen dingen doen. Ze vereenzamen minder en hebben meer mogelijkheden.
Natuurlijk blijft dit altijd wel binnen hun financiële beperkingen. Maar als de geest al wat vrijheid heeft, als je al wat anders in het leven kan staan, is dat toch ook al iets.
Waarover ben je zelf ooit van mening veranderd?
Decleir: Ik hoor mezelf dat wel regelmatig zeggen, dat ik vroeger zus of zo dacht en nu anders, maar ik weet niet of dat dan over grote onderwerpen gaat. Dat wil niet zeggen dat ik niet veel twijfels heb.
Zo geloof ik wel nog altijd in het ‘Ware Socialisme’, maar ben ik teleurgesteld in de socialisten nu. Ze maken geen lawaai meer en hebben niets meer te vertellen. Maar ik durf van mezelf ook niet zeggen dat ik ooit socialist ben geweest en daar nu dus in veranderd ben. Waar ik wel zeker van ben, is dat ik nog steeds geloof in gelijkheid en gelijkwaardigheid. Ik blijf wel sociaal bewogen.
“Ik ben een mens als alle andere mensen. Als alle anderen ben ik bewogen door de drift te peilen naar mijn oorzaken, te zoeken naar mijn betekenis, en ik houd niet op mijn noodlot te ondervragen. Het is een normale zaak van menselijke solidariteit, mededeling te doen van wat ik mag hebben ontdekt, gevonden, geraden. Elk kunstwerk is die mededeling.”
Herman Teirlinck in Monoloog bij nacht (1956)
In een citaat, dat ook in jouw bureau hangt, zegt Herman Teirlinck dat hij het een daad van solidariteit vindt te vertellen wat hij over zichzelf ontdekt. Op welke manier is dat solidariteit?
Decleir: Met alles wat je brengt, draag je een levensbeeld uit. Je ziet de wereld op een bepaalde manier en gaat dat doorgeven aan de andere. Een toneelspeler doet dat via theater, een schilder via zijn werk… Zo krijg je een connectie en soms ook een moment van ontroering. Het is een daad van menselijke liefde en dus ook van solidariteit om te proberen de band tussen mensen op die manier tot stand te brengen.
Je ziet bij Tutti Fratelli heel wat miserie. Kan je daarmee omgaan?
Decleir: Ik heb geleerd om daarmee om te gaan. We praten hier veel, voor en na de repetities. Soms help ik de fratelli ook al eens met iets praktisch. Maar vooral: doordat ik hier met hen aan theater doe, help ik hen groeien en bloeien.
Door hen te helpen en met hen te praten, verwerk ik die miserie wel. Daarnaast doe ik ook nog dingen buiten Tutti Fratelli en dat geeft mij ook zuurstof.
Moet je empathisch zijn om een goede acteur te zijn?
Decleir: Een beetje empathie vergemakkelijkt het spelen natuurlijk wel, maar wat vooral belangrijk is, is dat je weet wat je doet en zegt op het toneel. Je echt in een rol inleven is niet altijd nodig, want je hebt technieken waar je op kan terugvallen. Elke acteur heeft wel schuifjes die hij kan opentrekken. Het is soms zelfs aangeraden om op techniek te spelen, bijvoorbeeld bij huilen op de scène.
Bij sterke emoties is het nooit goed om daar tijdens het spelen te veel in mee te gaan. Ik heb ook mijn vragen bij ‘in een personage kruipen’. Als iedereen dat zou doen, zouden we misschien allemaal hetzelfde spelen, terwijl het juist mooi is dat elke acteur zijn eigen invulling geeft.
“Als je kunst goed bedrijft, wordt het een vorm van religie”
Kan kunst de wereld redden?
Decleir: Ik denk het niet, anders zou dat al lang gebeurd zijn. (lacht) Anderzijds is kunst toch wel heel belangrijk. Ermee bezig zijn helpt om verbeelding op te wekken en zaken anders te bekijken. Ik merk dat hier ook bij de fratelli. Ik kan hen niet redden of hen meer geld bezorgen, maar ik kan wel hun geest verruimen, waardoor ze de wereld wat beter aankunnen.
Ook toen de aanslagen zijn gepleegd, verzamelden mensen zich hier. Er werd muziek gemaakt, er werden gedichten geschreven, tekeningen gemaakt… Mensen geven daardoor uiting aan wat ze voelen en dat is toch belangrijk. Op dat moment grijpen ze terug naar de kunsten en dat vind ik toch een beetje boeiender dan bidden. Kunst, als je dat goed bedrijft, wordt het een vorm van religie.
Psychiater Dirk De Wachter zei onlangs in een interview dat creativiteit voortkomt uit kwetsbaarheid. Hoe ervaar jij dat in het theater?
Decleir: Als speler kan je niet anders dan je kwetsbaar op te stellen, anders gebeurt er niets. Die kwetsbaarheid is de basis. Vaak wordt gezegd dat het niet goed is als je voor een voorstelling niet zenuwachtig bent, en daar zit wel een waarheid in. Als iemand te zelfverzekerd is, zie je dat. Dat is nog iets anders dan de gekwetste mens met wie ik werk.
Veel van mijn spelers kunnen hun geschiedenis niet wegsteken, ze brengen die sowieso mee op scène. Maar dat is ook net een deel van de schoonheid. Als je ziet hoe zij binnen hun beperkingen toch spelen en proberen, dat maakt hun toneel zo fragiel en kwetsbaar, en dat grijpt mensen bij de keel.
Ooit heb je in een interview gezegd dat kansarmen de kans moeten krijgen om mens te zijn. Wat is dat volgens jou, de essentie van ‘mens zijn’?
Decleir: Het is belangrijk dat je kan zijn wie je wil zijn en dat je als gelijke aanzien wordt door anderen. Ik moet soms aan de schilder Vincent van Gogh denken. Had die nu geleefd, dan had hij waarschijnlijk in een instelling onder de pillen gezeten en nooit een schilderij gemaakt. Maar om mens te kunnen zijn onder de mensen, moet je kunnen uitdrukken wie je bent en wat je denkt.
In dat opzicht geven wij de fratelli hier een stem. We leren hen letterlijk spreken. Ik geef spraaklessen, zoals vroeger aan de Studio, en zo worden ze vanzelf mondiger. Nu zijn we dan weer bezig met een stuk waarin beweging meer centraal staat. Dat is nieuw voor hen en abstracter, maar ook hier is het mooi om te zien hoe ze het op een bepaald moment ineens snappen.
Bestaat altruïsme? Of doen we dingen voor anderen omdat we er zelf ook iets aan hebben?
Decleir: Ik denk dat je toch vaak iets voor iemand doet omdat je daar zelf ook iets voor terugkrijgt. Ik hoor soms mensen opscheppen over wat ze voor anderen doen, omdat ze zichzelf daardoor in een goed daglicht stellen.
Zelf kan ik er eigenlijk niet goed tegen dat ik nu prijzen krijg voor wat ik met Tutti Fratelli doe. Het is zo gegroeid omdat ik graag theater maak en omdat ze lang aan mijn mouw hebben getrokken. En toen was er een klik en ontstond er iets schoons.
Ik doe dit dus vooral graag omdat ik van theater houd. Natuurlijk, door met die mensen te werken, kan je niet anders dan sociaal bezig zijn. Ik kan er niet tegen hun miserie te zien, dus ga ik hen vanzelf ook helpen. Ik doe dat dan ook om mijzelf goed te voelen.
Kleurt armoede de manier waarop iemand naar de wereld kijkt?
Decleir: Mensen die hier bij mij toekomen, hebben vaak altijd en overal gehoord dat ze minder zijn. Ze worden in een hoek gedreven en daardoor ontstaat er vijandigheid, die zich in het begin ook op mij richtte. Het is bijna onmogelijk voor hen om, zoals Teirlinck het ooit zei, mens te zijn als alle andere mensen. Door hier over toneel te spreken en dat ook open te trekken naar de wereld erbuiten, leren ze verder kijken dan hun eigen beperkte leventje. Ze gaan ook zien dat er nog ergere dingen in de wereld zijn, zoals onder andere de vluchtelingen. Hun beeld van vluchtelingen als “mensen die hier van ons komen profiteren” verandert daardoor wel een beetje.
“Als speler kan je niet anders dan je kwetsbaar opstellen, anders gebeurt er niets”
Je bent zelf niet gelovig. Is dat altijd zo geweest?
Decleir: Ik kom uit een katholiek gezin, mijn ouders waren diepgelovig. Mijn vader heeft zich zelfs nog bekeerd voor mijn moeder. Dirk, mijn oudste broer, was de eerste die daarvan wegvluchtte. Ook bij mij is dat beginnen veranderen, zonder dat ik daar eigenlijk veel over moest nadenken. Ik kan toch niet geloven in iets dat er niet is? Zelfs bij mijn ouders heb ik op een bepaald moment hun geloof zien wankelen. Trouwens, men spreekt altijd over een barmhartige god, en die zou dan toelaten wat er momenteel allemaal in de wereld gebeurt?
Kan een geloof mensen in sommige situaties helpen?
Decleir: Zelfs bij mijn ouders ging hun geloof wankelen. Maar mijn moeder is vrij jong overleden en toen heb ik gezien hoe mijn vader opnieuw geloviger werd. Ik denk dat het hem houvast gaf. Bij Tutti Fratelli ken ik iemand die hier in België is toegekomen en niemand heeft. Hij probeert hier nu een leven op te bouwen en heeft zich ook bij een kerk aangesloten. Het helpt hem tot rust te komen en ergens bij te horen. Bij zo iemand ga ik dat dan ook niet in vraag stellen, want hij heeft dat nodig.
Wat geeft zin aan het leven?
Decleir: Ik haal mijn zin uit het leven zelf. Het is er, je bent hier en vanzelf gebeurt er wel iets. Iedereen heeft ook zijn eigen demonen tegen wie hij moet vechten en dat moet je zelf doen. De armoede die ik bij Tutti Fratelli zie, heb ik zelf ook meegemaakt. Gelukkig zat ik toen tussen goeie mensen, waardoor ik daartegen heb leren vechten. Anderzijds, als mensen zich er goed bij voelen, moeten ze ook niet zo nodig zinvol bezig zijn. Voor mijn part, leve de luiheid!
Foto’s © Jeroen Vanneste