Vrouwen in de Eerste Wereldoorlog
Artikel verschenen in deMens.nu Magazine – extra editie over WO I (2014)
Het is onmogelijk om met gender als invalshoek een gedeeld verhaal over ‘de’ vrouw(en) in de Eerste Wereldoorlog te schrijven. Over ‘de’ man(nen) is dat trouwens evenmin mogelijk. Het geslachtsverschil en de daaruit voortvloeiende genderverhoudingen zijn ook zelden de enige bepalende factoren in de geschiedenis. Gender helpt wel om de complexiteit van het dagelijks leven tijdens de oorlog te begrijpen en om klaar te zien in de impact van mythevorming, heldendom en martelaarschap in oorlogstijd op identiteiten en posities van mannen en vrouwen na de oorlog. Vertrekkende van twee iconische oorlogsheldinnen stel ik in deze bijdrage de vraag in welke mate de Eerste Wereldoorlog de emancipatie van vrouwen in België bevorderd heeft.
Gita Deneckere, hoogleraar sociale geschiedenis Universiteit Gent
Edith Cavell
Recent werden door de UK National Archives documenten online geplaatst die onder meer correspondentie bevatten tussen Edith Cavell en haar moeder. Zo wordt ons een ‘intieme’ kijk gegund in de clandestiene activiteiten van de plichtsbewuste verpleegster, die als één van de heldinnen van de Eerste Wereldoorlog de geschiedenis is ingegaan. Ze zou wellicht vergeten zijn als ze niet op brutale wijze door de Duitsers geëxecuteerd was in Brussel, op 12 oktober 1915. “Ze handelde als een man, wij hebben haar dan ook gestraft als een man”, zo werd de terechtstelling verantwoord, ondanks zware diplomatieke druk van de VS, Spanje, Groot-Brittannië en zelfs de paus. Het proces Cavell was als afschrikwekkend voorbeeld bedoeld door de Duitsers. Het smokkelen van mensen over de grens was op zich immers geen misdaad. Cavell werd echter van hoogverraad beschuldigd. Ze had soldaten geholpen om een land te bereiken dat in oorlog was met Duitsland en had daarvoor vanuit Groot-Brittannië dankbetuigingen gekregen. Edith Cavell, die vijftig was toen ze stierf, werd een martelaar die tijdens de hele oorlog en lang daarna in postkaartjes, affiches, postzegels, tijdschriften en kranten als dappere jonge verpleegster werd afgebeeld. Als slachtoffer, minder als actieve verzetsvrouw, meer in de iconische ‘vrouwelijke’ rollen die beantwoordden aan de verzuchtingen van het publiek.
In Groot-Brittannië werd ze een ideaal propaganda-icoon dat ervoor zorgde dat duizenden nieuwe vrijwilligers zich aanmeldden voor de strijd tegen de barbaarse ‘Hunnen’. Cavell was zeker niet de enige vrouwelijke spion. Meer dan driehonderd Belgische vrouwen werden voor spionage veroordeeld. Minder bekende namen in dit verband zijn Louise Derache, Valentin Deny, Angelique Wargny, Louise Thuliez, Jeanne de Belleville, Marguerite Blanckaert, Louise de Bettignies, Marie-Leonie Van Houtte, Leonie Rammeloo, Emilie Schatteman, Jeanne de Beir, Marthe McKenna-Cnockaert. Ontelbaar zijn de anoniem gebleven vrouwen die in die clandestiene wereld actief zijn geweest en beslist niet aan de geromantiseerde Mata Hari-mythografie beantwoordden.
Gabrielle Petit
Gabrielle Petit is net als Edith Cavell niet in de kruitdampen van de geschiedenis verdwenen. Ook zij was een spionne, ook zij werd door een Duits executiepeloton gefusilleerd, op 1 april 1916, ze was net 23 geworden. Zij had “naar eigen bekentenis, tegen goede bezoldiging, een dienst van verspieding op de spoorweg verricht en gedurende verscheidene maanden de inlichtingen door hare bespiedens aangebracht aan de vijandelijke inlichtingendienst overgemaakt”. Krijgsverraad. Dat ze zich had laten betalen en geen status of connecties had, noch van onbesproken gedrag was, droegen bij tot haar veroordeling. De terechtstelling van Petit veroorzaakte geen noemenswaardige ophef. Haar heldinnenstatus kwam er pas na de oorlog.
Door haar relatieve onbekendheid kon ze tot het prototype van een nationale heldin uitgroeien, die in niets leek op de vrouw die ze werkelijk was geweest. Alle nationale deugden leken in haar verenigd: trouw aan haar godsdienstige overtuiging, heilige vaderlandsliefde, moed en zelfopoffering, zelfverloochening als verloofde van een Belgische soldaat. Gabrielle Petit werd in brons vereeuwigd op het Sint-Jansplein in Brussel, in 1923, niet als weerloos slachtoffer van het bezettingsregime, maar als een strijdbare Marianne terwijl ze voor het vuurpeloton haar liefde voor het vaderland uitschreeuwt. De opschriften in het Frans lezen: “Ik ben ter dood veroordeeld” / “Ik word morgen terechtgesteld” / “Leve de Koning” / “Leve België” en: “Ik zal hen tonen hoe een Belgische vrouw kan sterven”. Petit was een heel gewone vrouw van lage komaf, die haar hart sneller voelde kloppen als vrijwilligster vanaf de eerste oorlogsdagen en later als spin in een web van spionage-activiteiten. Ze werd ‘iemand’ terwijl ze voorheen de vrouw zonder eigenschappen was geweest. Sophie De Schaepdrijver, die eerlang een nieuwe biografie over haar voorstelt, noemt Gabrielle Petit een monument van emancipatie: “het streven naar waardigheid van mensen van niks, van meisjes van niks (…) Petits monument is het eerste gedenkteken in de Europese geschiedenis voor een tijdgenoot zonder sociale status, een vrouw nog bovendien. ‘Ik ben niet langer waardeloos’, schreef ze zelf, nadat het Britse leger haar in dienst had genomen. Misschien moet die uitspraak op haar voetstuk.”
Vrouwenemancipatie
In hoeverre heeft de Eerste Wereldoorlog bijgedragen tot de vrouwenemancipatie in België? Anders dan in Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland was de mobilisatiegraad van mannen voor het front klein en de werkloosheid door het grotendeels stilvallen van de economie groot. De propagandabeelden met vrouwen die de nationale industrieën draaiende moesten houden, waren dus geenszins van toepassing op bezet België. De oorlog creëerde nieuwe genderrollen met het kleine stukje België achter de IJzer als grens: lamlendige werkloze mannen in het Etappengebiet versus jonge viriele helden aan het front, ‘witte engelen’ die vrijwillig dood en verminking trotseerden in de veldhospitalen versus verarmde soldatenvrouwen die gekookte aardappelschillen te eten moesten geven aan hun grote kinderschare. Dit zijn uitersten, die wel indicatief zijn voor de ingrijpende veranderingen die de Eerste Wereldoorlog in het dagelijks leven van gewone mensen veroorzaakte. Vaak wordt bezet België in de herdenkingshype van het eeuwfeest over het hoofd gezien.
Niet alleen alomtegenwoordige werkloosheid zette de mannelijke identiteit onder zware druk, ook het aan banden leggen van het verenigingsleven, de cafés en herbergen door de bezetter zorgde voor een hertekening van de grenzen tussen de publieke en de private sfeer die in de negentiende eeuw zo bepalend waren voor genderrollen. De rollen en taken van de huisvrouwen in de private sfeer van het gezin werden juist zwaarder tijdens de oorlog. De hongersnood, de voedselbedeling, de wachtrijen, de soepkantines, de ersatz, de nieuwe Amerikaanse producten – dat waren vrouwenzaken, die ook nieuwe vormen van spontaan vrouwelijk engagement meebrachten in de volksbuurten. Zo richtte de Gentse arbeidster Georgine Blanchaert een collectief waslokaal in, dat toegang gaf tot zeep, kolen en warm water en een vorm van hygiëne bood die weinig vrouwen zich nog konden veroorloven. De voedselbedeling die via het Nationaal Hulp- en Voedingscomité en de Commission for Relief in Belgium werd georganiseerd gaf vrouwen uit de adel, de hogere middenklasse en de burgerij een nieuwe zin aan hun bestaan, op vrijwillige basis. Ook de zuigelingenzorg via het Werk van de Melkdruppel en het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn werd voornamelijk door elitevrouwen bestierd. Het paste in de pronatalistische politiek van voornamelijk katholieke Belgische elites, maar werd soms ook geïnstrumentaliseerd in de tendens tot geboortebeperking die zich na de Eerste Wereldoorlog onmiskenbaar inzette. Soldaten hadden aan het front de functie van het condoom leren kennen, op veel grotere schaal dan in vredestijd het geval was geweest. Na de oorlog was er bij de boeren dan ook een grote vraag naar capotes anglaises. Hier was sprake van een ‘stille revolutie’: mensen kozen bewuster voor minder kinderen om nooit meer de armoede van tijdens de bezetting te moeten meemaken.
In tegenstelling tot Groot-Brittannië, Nederland of Duitsland kregen vrouwen na de Eerste Wereldoorlog geen kiesrecht voor het parlement. Socialisten en liberalen bleven beducht dat vrouwen katholiek zouden stemmen. Historisch onderzoek van de uitslagen van de gemeenteraadsverkiezingen in 1921 heeft echter uitgewezen dat dit veel minder het geval was dan gevreesd. Voor de nationale verkiezingen gold letterlijk ‘één man, één stem’, vrouwen kregen alleen stemrecht van de doden (tot ze hertrouwden) of voor de gemeenteraadsverkiezingen, tenzij ze betrapt waren op prostitutie. Ze mochten zich vanaf 25 jaar wel verkiesbaar stellen, mits toestemming van de echtgenoot.
Van vrouwenemancipatie in de enge betekenis van het woord is dus geenszins sprake in de context van de Eerste Wereldoorlog in België. De verpleegster en de spionne die zich soldaat hadden gevoeld slaagden er niet in de dominante beeldvorming van de lijdzame huismoeder te doen kantelen. De actieve vrouwen werden na de oorlog vooral door mannen tot icoon van vaderlandsliefde en vrouwelijke deugdzaamheid verheven. De geschiedschrijving die zelf emancipatorisch werkt door vrouwen uit de vergetelheid te redden die streefden, schreven en grenzen overschreden, heeft nog veel werk voor de boeg. In de kleine dingen veranderde de Groote Oorlog namelijk meer dan we op het eerste gezicht zouden denken, ook voor vrouwen.