fbpx
deMens.nu

“Het voelt helemaal niet als een opgave”

Artikel verschenen in deMens.nu Magazine jg9 nr3

Femke Germonpré, 24 jaar, en haar zus Charlotte, 27 jaar, geven als vrijwilligers dansles aan kinderen met een verstandelijke, motorische en visuele beperking. Samen met een ander gezin richtten zij in 2012 de dansgroep Swing & Spring op in Drongen. Het valt meteen op hoe bescheiden de dames over hun engagement zijn: “Voor ons is dat de normaalste zaak van de wereld.”

Esther Neyts

Hoe is het idee om Swing & Spring op te richten ontstaan?

Charlotte Germonpré: Eigenlijk is dat een verhaal van ons hele gezin, waarin onze jongste zus Jana de belangrijkste rol speelt. Jana is opgegroeid met een ontwikkelingsachterstand. Ze wilde heel graag, net als Femke en ik, gaan dansen. Dat was echter niet zo evident. Zij startte in een dansschool voor kinderen met een beperking, maar die was eigenlijk veraf gelegen. Het was onze mama die op het idee kwam om zelf een dansgroep op te richten.

Femke Germonpré: Gezien Charlotte en ik al dansles volgden, en enthousiast waren om aan Jana les te geven, kreeg dat idee al snel meer vorm. Uiteindelijk namen we contact op met een ander gezin en werd Swing & Spring met gebundelde krachten opgericht.

 

“Een sterke boodschap om écht inclusief te worden”

 

Waar halen jullie de energie voor dat engagement vandaan?

Femke: Eigenlijk voelt het helemaal niet als een opgave. Wij dansen allebei ontzettend graag en we krijgen echt heel veel van de kinderen terug. Als je ziet hoe zij daarin opgaan, hoe ze lachen en hoe ze luidkeels meezingen. Héél vals ook soms. Daar word ik zelf instant gelukkig van.

Charlotte: Veel mensen bewonderen wat wij doen, maar eigenlijk vind ik niet dat ik me er echt moet voor inzetten. Wij doen dat gewoon. En we vinden het de normaalste zaak van de wereld. Dansles geven aan normaal begaafde kinderen vraagt misschien zelfs meer inzet. Dan moet je veel meer voorbereiden, omdat het niveau gewoon hoger ligt. Al is een dansles voor ons ook wel intensief. We moeten alle bewegingen driemaal uitvergroten, als we willen dat de kinderen een beetje bewegen. Voor ons is dat dus een echte work-out. (lacht)

 

Het lijkt me net heel moeilijk om les te geven aan een groep kinderen met zulke uiteenlopende beperkingen.

Charlotte: Die reactie krijgen we wel vaker, maar wij zijn daarmee opgegroeid. Dankzij Jana kwamen wij altijd al veel in contact met mensen met een beperking. Het is natuurlijk wel anders dan dansles geven aan andere kinderen. Bij ons ligt de focus niet zozeer op presteren of op een bepaald resultaat bereiken.

Femke: Daar had ik het in het begin wel wat moeilijk mee. Ik heb altijd veel gedanst en nam dat heel serieus. Plots kwam ik in een heel andere context en wanneer ik vroeg om de rechterarm te strekken, deed de helft iets raars met de linkerarm. Ondertussen heb ik dat wel losgelaten. Het is een andere instelling. Bij ons draait het gewoon om bewegen en vooral om plezier beleven. Links, rechts … Het maakt uiteindelijk weinig uit.

Wel vraagt het soms wat creativiteit om ons aan de noden van elk kind aan te passen. Nu danst er bijvoorbeeld een blind meisje mee, dat verder geen mentale beperking heeft. Dan is het wat zoeken hoe we haar er ook genoeg kunnen bij betrekken. Charlotte staat meestal naast haar, om uit te leggen wat we aan het doen zijn. We vragen ook of we haar mogen aanraken om de bewegingen te tonen. Voor iemand in een rolstoel zoeken we alternatieven voor de pasjes met de voeten. Het is dus echt een beetje maatwerk: per kind kijken wat het wel of niet kan. Misschien is dat wel het grootste verschil.

 

De dansgroep Swing & Spring in actie, onder begeleiding van de zussen Charlotte en Femke Germonpré: “Als je ziet hoe de kinderen daarin opgaan, hoe ze lachen en hoe ze luidkeels meezingen, daar word ik zelf instant gelukkig van.” © Sarah De Gheselle

 

Is het voor kinderen met louter een fysieke beperking confronterend om in zo’n diverse groep te komen?

Charlotte: Dat valt heel goed mee, hoor. Ik denk dat het voor de ouders moeilijker is dan voor de kinderen zelf. Voor sommigen is het echt een grote stap om hun kind in een groep te zien waarin er zo veel mensen met een zichtbare mentale beperking zitten. Maar het hele proces dat daaraan voorafgaat, vóór zij uiteindelijk bij ons komen, dat zien wij niet, hè.

Femke: We hebben wel al meegemaakt dat iemand een eerste keer kwam en het erg naar zijn zin had, maar dat we die desondanks niet meer terugzagen. Dan dacht ik wel: misschien was het iets te confronterend. Ik kan me dat wel voorstellen. Het is echt een allegaartje en dat kan er heel gek uitzien. Niet iedereen is opgegroeid met een zus met een beperking. Dat is voor veel mensen nog steeds niet zo vanzelfsprekend.

Charlotte: Daarom is het ook zo belangrijk dat het allemaal laagdrempelig blijft. Je mag niet vergeten dat het voor veel ouders een grote stap is. Niet alleen om in die mindset te komen, maar ook gewoon praktisch. Zij moeten hun kind al naar school brengen, naar de logopedie, de kinesitherapie … Wij móéten echt toegankelijk zijn. Dankzij de ondersteuning van Recreas vzw (een Vlaamse multisportfederatie, red.) kunnen wij de kosten drukken. Dat is misschien nog een belangrijk verschil met veel reguliere dansscholen. Wij zullen hier niet rijk van worden. (lacht)

 

Zien jullie een evolutie in de manier waarop mensen naar G-sport (sport voor mensen met een beperking, red.) kijken en bij uitbreiding naar mensen met een beperking?

Charlotte: Er bestaat tegenwoordig toch een groter bewustzijn bij de mensen. Zo zie je dat veel sportclubs de laatste jaren toegankelijker worden. Soms ontstaat er vanuit een specifieke nood een nieuw initiatief, zoals bij ons. En tegelijk merk je ook dat er meer inclusie komt in bestaande clubs en verenigingen. Het doet me wel deugd om te zien hoe steeds meer mensen deelnemen aan campagnes als #steunkousen, om Werelddownsyndroomdag onder de aandacht te brengen. Ik denk dat een tv-programma als Down the Road op Eén daarbij een grote rol speelt.

Femke: Vaak worden die mensen wel nog als een aparte groep in beeld gebracht. En dan benadrukt men altijd nog eens hoe schattig ze zijn of dan zegt men erbij: “Ze doen het toch maar.” Dat vind ik jammer. Het thema zou op een meer geïntegreerde manier aandacht moeten krijgen.

Een andere uitdaging is om ook de problematiek van mensen die niet in een eenduidige groep passen, onder de aandacht te brengen. Bij Jana is er bijvoorbeeld geen syndroom of duidelijke oorzaak van haar ontwikkelingsachterstand.

Charlotte: Het feit dat je het niet meteen aan Jana ziet, zorgt er soms voor dat we op onbegrip stuiten. Op evenementen wil Jana vaak met de kinderactiviteiten meedoen, maar begeleiders zijn niet altijd even geduldig met haar. Dat komt meestal wel voort uit onwetendheid, maar het gebeurt ook wel dat mensen zich weigeren aan te passen, al leg je de hele situatie uit. Daar word ik echt kwaad van.

 

Jana, Charlotte en Femke Germonpré: “Er bestaat tegenwoordig toch een groter bewustzijn bij de mensen. En tegelijk merk je ook dat er meer inclusie komt in bestaande clubs en verenigingen.”

 

Hebben jullie nog toekomstdromen?

Femke: Ik denk dat het de integratie in de samenleving ten goede zou komen, mochten initiatieven zoals het onze niet meer als aparte categorie bestaan. Het zou een sterke boodschap zijn om écht inclusief te worden, dat het niet uitmaakt of je wel of niet een beperking hebt. In principe is ook echt iedereen welkom bij ons, maar we weten dat de gemiddelde zestienjarige zich zou vervelen. Omgekeerd zou Jana niet functioneren in een grote groep normaal begaafde leeftijdsgenoten.

Op kortere termijn hoop ik vooral dat we hier nog lang mee kunnen doorgaan en dat we het voor de kindjes leuk blijven maken.