fbpx
deMens.nu

Oorsprong van een radicale atheïst

Vorige week berichtte De Standaard over een KUL-onderzoek, uitgevoerd door het Centrum Academische Lerarenopleiding Godsdienst. Dat onderzoek roept bij ons enkele vragen op, zowel over de methodiek als over de vermeende conclusies.

Het onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven met betrekking tot de levensbeschouwelijke identiteit van 1.000 jongvolwassenen uit het christelijke voortgezette onderwijsaanbod legt enkele interessante conclusies op tafel. Zo zou de grootste groep “religieus” zijn omdat ze in ‘iets’ geloven. Volgens een commentaar van Emmanuel Van Lierde, hoofdredacteur bij het christelijke opinieblad Tertio, zou ook een deel van de atheïstische jongeren vandaag “radicaler” zijn dan gelovigen. Die uitspraken zouden gelden als bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek. Maar is er écht zoiets als een ‘algemene atheïstische radicalisering’?  We menen van niet en leggen uit waarom.

Zeker juist is dat er binnen de atheïstische gemeenschap militantere kernen zijn. Ze zijn “radicaal” in die zin dat ze vocaal zijn. Belijdend, zouden christenen zeggen. Ze komen op voor hun standpunten en dagen de “onverschilligen” uit, voor wie levensbeschouwing iets is waar je best niet over spreekt. Die laatste groep heet in het onderzoek bij implicatie dan “pluralistisch”: we trekken ons niet aan wat je denkt en vragen al helemaal geen uitleg, ook niet bij overtuigingen van anti-vaxniveau. OK, de bedoelde jongeren zijn dan radicalen in die zin, maar niet in de zin dat ze de meningsuiting van anderen zouden willen beknotten, voor zichzelf privileges opeisen, laat staan er geweld voor zouden uitoefenen. Nergens uit de studie blijkt dat dat het geval zou zijn. Bovendien wordt in Tertio ook nog eens met de vinger gewezen naar het vak Niet-Confessionele Zedenleer door te insinueren dat de leermethode ertoe gericht is intolerante pilarenbijters te kweken. Niets is minder waar.

Als je een populatiestudie doet, neem je een representatief deel ervan mee. Deze studie werd in overwegende mate in het Katholieke net afgenomen. Zo zou slechts 5.7% van de bevraagden Niet-Confessionele Zedenleer (kunnen?) gevolgd hebben. Wanneer 32% van alle bevraagde scholieren aangeeft atheïstisch te zijn, zegt dat bijgevolg vooral iets over scholen waar ondanks lijvige publieke financiering geen vak Niet-Confessionele Zedenleer gegeven wordt. Er zou – nog niet zo lang trouwens – in het Vrij Katholiek Onderwijs ijverig interlevensbeschouwelijk gedialogeerd worden in het verplichte vak godsdienst, maar het basisontwerp blijft er Rooms-Katholiek natuurlijk. Dat 1 op de 3 scholieren in dergelijke dialogen volgens deze cijfers structureel uit de boot vallen, doet trouwens vragen rijzen over het interlevensbeschouwelijk karakter van die dialogen an sich. Het institutionele kader (mono) staat er haaks op wat in het vak godsdienst zou worden beoefend (pluri). Dan weet je ook wel wat de échte boodschap is. Misschien ligt hier zelfs een deel van de verklaring voor de assertiviteit van die atheïstische jongeren. Diezelfde scholieren moesten er immers tot twaalf jaar lang naar godsdienstlessen, examens afleggen waar ze moesten liegen over zichzelf om te kunnen slagen en een deel van zichzelf niet mochten zijn. Als je twaalf jaar deels in de kast moet leven, is het niet verwonderlijk dat je misschien net dat tikkeltje weerbaarder bent tegenover zij die je er opnieuw willen induwen. Dat het allemaal met de NCZ te maken heeft (als er al een probleem is) blijkt uit deze studie net zo goed als uit één naar de verkeersstromen in de stad Antwerpen. Geen studie, geen conclusie.

Toegegeven: de studie ziet niet alleen atheïsten van het radicale slag uit de katholieke scholen stromen maar merkt daarbinnen ook een diversiteit op. Dat is juist. Dé atheïst bestaat net zo min als dé katholiek of dé moslim. Als je even wegzoomt van de Vlaamse schoolcontext, zie je dat veel te maken heeft met de algemene maatschappelijke positie van ongelovigen. Organisaties die zichzelf atheïstisch noemen, komen veelal voor in landen waar hun bestaan een strijd is: Oeganda, Saudi-Arabië, Kenia, Iran, Italië, edm. Wie verdrukt wordt, zet zich af, door onder andere negatieve identificatie. Men is a-theïstisch, wat betekent dat men vooral zegt wat men niet is, of niet in gelooft. Dergelijke organisaties weten vaak heel goed wie ze niet zijn, maar zijn volop op zoek naar wie ze wel zijn en de daarbij horende expressievormen. In gemeenschappen waar die strijd minder acuut is, is er meer ruimte voor positieve identificatie (wat je dus wél bent). Daar zie je dat de term atheïsme nog wel opduikt, maar eerder als eigenschap van iets veel groters. Zo heb je in landen die op vrijheid van gedachte hoog scoren confederaties van gemeenschappen: humanisten, vrijzinnigen, sceptici, rationalisten, altruïsten, samentrekkingen van de voorgaande en nog zo veel meer.

Bijgevolg valt het te betwijfelen of de studie van het Centrum Academische Lerarenopleiding Godsdienst wel conclusies heeft getrokken die te distilleren vallen naar de rest van de samenleving. Ze lijkt immers eerder -en onbedoeld- misschien vooral aan te tonen hoe een ideologische superstructuur verzet kan doen verharden. De vraag is bijgevolg of de studie op een wetenschappelijk meer solide basis zou kunnen worden gestoeld: statistisch, maar zeker ook wat conceptuele hygiëne en achtergrondhypothesen betreft. Met deze studie zou de KUL wel eens ongewild kunnen hebben aangetoond dat de Katholieke zuil een rol speelt in de polarisering in Vlaanderen. Niet zo’n leuk resultaat voor de dialoogschool.

Freddy Mortier

Voorzitter deMens.nu

Sylvain Peeters

Voorzitter RIKZ.Z