fbpx
deMens.nu

Longread: De aap die met vuur speelde

Longread vanwege het Ecoteam
Geschreven door ecodenker en filosoof Thomas Rotthier, mede-oprichter van ecomodernisme.be

We spoelen de klok 2 miljoen jaar terug. We zien hoe een ruimteschip zachtjes landt op een weidse grasvlakte met hier en daar een acaciaboom. De zon brandt fel, het is 35 graden in de schaduw. Het luik opent zich en er stappen buitenaardse wezens uit afkomstig uit het Betelgeuse-sterrenstelsel. Ondanks de duizend jaar lange reis, beginnen ze meteen aan hun wetenschappelijk werk. Ze zijn toevallig geland in de Oost-Afrika, midden in een savannelandschap. Ze observeren gevaarlijke roofdieren zoals sabeltandtijgers, hyena’s en leeuwen. Er passeert een kudde wildebeesten die probeert de roofdieren af te houden.

Na een tijdje merken ze ook een aap op die rechtop kan lopen. Hij verzamelt knollen, noten en vruchten, maar af en toe eet hij ook vlees. Als een leeuw een gazelle te pakken krijgt, gaan deze pientere apen er met een hele groep naartoe en proberen ze de leeuw weg te jagen door stenen te gooien. Als dat gelukt is, schrapen ze het vlees eraf met scherpe stenen. De beenderen slaan ze kapot met ronde stenen om het voedzame merg eruit te zuigen. De buitenaardse wetenschappers zijn niet zeker of deze handige aap (later zou hij bekend staan als Homo habilis) wel bestand is tegen het gevaarlijke savanneleven. Hij ziet er frêle uit en heeft geen scherpe tanden of klauwen. Hij lijkt een vogel voor de kat.

Na een eeuw intense studie besluiten de buitenaardse wetenschappers terug te keren naar het thuisfront. De Betelgeusianen op hun thuisplaneet zullen razend benieuwd zijn naar wat ze op hun kosmische reis hebben ontdekt.

Twee miljoen jaar later keren de Betelgeusianen terug naar de Aarde. Wat ze dan zien slaat hen met verstomming: de Aarde is onherkenbaar veranderd sinds hun laatste bezoek. Een nieuwe intelligente aap, de Homo sapiens, een afstammeling van de Homo habilis, heeft de planeet gekoloniseerd. De leden van Homo sapiens leven in de 21ste eeuw niet langer in kleine groepjes op de Afrikaanse savanne, maar hebben zich over elk continent behalve Antarctica verspreid. Ze wonen nu in huizen en grote flatgebouwen, gegroepeerd in een soort mensenkolonies, die ze ‘steden’ noemen. Ze zien hoe hele landschappen bedekt zijn met zeeën van rare grassoorten – mais, tarwe en rijst – die dienen om de mens te voeden. Mensen hebben het landschap op nog tal van andere manieren omgevormd. Ze hebben volledig kunstmatige ecosystemen gebouwd, met gigantische constructies zoals, havens met reusachtige containerschepen, stalen ophangbruggen, rokende fabrieken, wolkenkrabbers die tot aan de hemel reiken…

In de steden zien de aliens mensen rustig rondlopen op straat. Ze lijken zich geen zorgen te maken over roofdieren. Ze kijken af en toe gebiologeerd naar apparaatjes met kleine schermen waarmee ze op afstand kunnen communiceren met hun soortgenoten. Dankzij een wereldwijd elektronisch netwerk, een onzichtbaar superbrein, kunnen ze praten met soortgenoten die duizenden kilometers verderop wonen. In tegenstelling tot andere apen zijn mensen niet beperkt tot een territorium van enkele vierkante kilometers. Als ze ergens naar toe willen stappen ze in metalen dozen die hen overal naartoe brengen.

De aliens begrijpen er niks van. Hoe is er zoveel kunnen veranderen op amper 2 miljoen jaar tijd? De transformatie van de aarde door de mens is in alle opzichten buitengewoon. Het gebeurde op amper een paar honderdduizend jaar tijd, een flits op de geologische tijdsschaal. Om die transformatie te begrijpen, moeten we eerst terugkeren naar onze bakermat, de Afrikaanse savanne, enkele honderdduizenden jaren geleden. Onze soort, Homo sapiens, evolueerde ongeveer 300.000 jaar uit andere mensachtige apen, de homininen. Meer dan 95% van deze periode waren we jager-verzamelaars en leefden we in kleine groepjes van 30 à 60 mensen met nauwe verwantschapsbanden. We kenden geen schrift, geen geld, geen landbouw, geen steden, geen elektriciteit, geen internet en geen Netflix. Toch is deze prehistorische periode erg belangrijk omdat natuurlijke selectie ons lichaam en brein het sterkst heeft gevormd. Het was ook in de prehistorie dat de eerste technologische revoluties plaatsvinden die aan de basis liggen van de menselijke transformatie van de planeet.

De strijd tegen de genadeloze natuur

In de eerste fase van onze evolutie waren we, net als alle andere dieren, overgeleverd aan de grillen van de natuur. Homo sapiens en andere mensensoorten, zoals de Neanderthaler, leefden in het Pleistoceen, een periode van lange ijstijden die werden afgewisseld door warme tussenperiodes, ook wel interglacialen genoemd.

Voedsel was dikwijls schaars door de terugkerende periodes van droogte. Daardoor moesten onze voorouders regelmatig verder trekken naar gebieden waar wel nog iets te rapen viel. De Afrikaanse savanne was een gevaarlijke omgeving. Er lagen voortdurend roofdieren op de loer, zoals sabeltandtijgers, hyena’s en leeuwen. Ook de jacht op grote herbivoren was een hachelijke onderneming. Bij het doden van een mammoet liepen jagers soms zware breuken en verwondingen op die fataal konden zijn. De kindersterfte was zeer hoog door de mogelijk complicaties tijdens bevallingen. Het babyhoofd bij de mens is erg groot waardoor er veel kan misgaan. Bevallingen liepen vaak dodelijk af, zowel voor de moeder als het kind.

De gevaren kwamen niet enkel van de natuur, maar ook van soortgenoten. De beenderen en schedels op archeologische vindplaatsen vertonen regelmatig sporen van zware verwondingen. Vaak zijn het snijwonden en breuken die door wapens zijn veroorzaakt. Dit wijst erop dat onze voorouders geen geweld schuwden. De antropoloog Christopher Boehm stelt dat dit geweld vaak de vorm aannam van groepsgeweld. Het werd gebruikt tegen vrijbuiters die zich niet aan de regels wilde houden. Stel dat een individu een veel te groot stuk van de jachtbuit nam of seks had met andermans vrouw. In eerste instantie zouden de anderen hem schaamte aanpraten en uitsluiten, maar als hij volhardde in de boosheid, moesten de grove middelen worden ingezet. De ultieme remedie was executie door de groep. Het antisociale individu werd eerst in de val gelokt en daarna met een regen stenen of speren bekogeld. Antropologen hebben ontdekt dat zulke executies in recente jager-verzamelaarssamenlevingen nog steeds plaatsvonden (plaatsvinden?).

 

De gevaarlijke omstandigheden op de savanne maakten dat het leven van jager-verzamelaars meestal kort en hard was. Hun levensverwachting lag rond de dertig jaar. Het kostte de mens veel moeite en vindingrijkheid om zich te bevrijden van deze harde, genadeloze wereld. Daarvoor waren een aantal cruciale innovaties nodig.

De vonk slaat over

Onze voorouders waren, net als alle andere dieren, het vaakst bezig met één probleem: hoe ze aan voldoende voedsel konden geraken. Toen Oost-Afrika droger werd en tropisch regenwoud steeds meer werd vervangen door savanne en grasland, werden onze voorouders geconfronteerd met een probleem. Vruchten en noten werden schaarser omdat er minder bomen waren. Wellicht is dat de reden waarom een van onze vroegste voorouders, de Australopithecus, zijn dieet begon aan te vullen met vlees. In eerste instantie was de Australopithecus een aaseter die de restjes vlees opat die roofdieren hadden achtergelaten. De Homo habilis jaagde op kleine dieren, zoals konijnen, eekhoorns of kleine aapjes. Een latere mensensoort, de Homo erectus, begon grote dieren zoals mammoeten en oerossen te bejagen.

Vlees vormde een extra bron van proteïnen en vetten die we op de savanne goed konden gebruiken. Maar het was de beheersing van vuur die een ware revolutie ontketende. Vuur biedt evidente voordelen: het is een bron van verwarming en licht en het helpt roofdieren op afstand te houden. Vuur maken was van in het begin een door en door sociaal gebeuren. Onze voorouders maakten ook kampvuren, om verhalen te vertellen en de banden te versterken. Iets wat we vandaag nog steeds doen.

Het meest cruciale voordeel van vuur, aldus de antropoloog Richard Wrangham, was dat vuur het koken van voedsel mogelijk maakte. Dit spaarde onze voorouders erg veel tijd en energie uit. Onze neefjes, de chimpansees, moeten gemiddeld 5 uur per dag kauwen op bladeren om ze te kunnen verteren. Dankzij koken moeten wij die klus niet meer klaren. Koken neemt een groot deel van het verteerproces over: een vuur of een oven is als het ware een externe maag. Door zetmeel en proteïnen op te warmen, veranderen we hun moleculaire structuur, zodat ons lichaam ze beter kan opnemen.

Vandaag is ons lichaam sterk afgesteld op gekookt voedsel. Ons gebit is klein en bevat geen scherpe hoektanden. Het is gewend aan voedsel dat zachter is door het te koken. Als mensen enkel rauwe voeding eten – fruit, noten, ongekookte groenten en rauw vlees – heeft dit ingrijpende gevolgen. Dit bleek uit de Giessen Raw Food Study (1999) van de Duitse voedselwetenschapper Corinne Koebnick. Ze stelde vast dat mensen die een rauw ‘paleodieet’ volgden zeer snel vermagerden. De helft van de vrouwen die enkel rauwe voeding aten, stopte zelfs met menstrueren, iets wat ook vaak voorkomt bij patiënten met anorexia. Ook bij mannen was er een effect: hun libido daalde aanzienlijk. Het lichaam van de deelnemers bespaarde blijkbaar op energie door reproductieve organen ‘uit te schakelen’.

Koken speelde een sleutelrol in de evolutie van de mens. Doordat warm voedsel zachter is, hadden we geen nood meer aan grote kaken en tanden. Bij apen strekken de kaken zich uit tot aan de bovenkant van het hoofd, bij ons lopen ze tot aan onze oren. Gekookt voedsel maakte dat we onze kleinere darmen konden permitteren.

Dure hersenen

De energie die ons lichaam uitspaarde dankzij koken, kon elders in ons lichaam gebruikt worden. Koken maakte de investering in grotere hersenen tot een evolutionair zinnige investering. Er was een groot energiesurplus nodig om onze huidige hersenomvang mogelijk te maken. Onze hersenen wegen ongeveer 1.5 kilogram, ongeveer 2% van ons lichaamsgewicht, maar ze verbruiken 25% van onze calorieën. Met name onze neocortex, met zijn biljoenen neurale verbindingen, is een echte slokop. De meeste diersoorten kunnen het zich eenvoudigweg niet veroorloven om zo’n groot brein te hebben.

Hoewel onze hersenen in biologisch opzicht erg duur zijn, waren ze achteraf gezien een topinvestering. We hebben geen scherpe klauwen of tanden, dus we moeten het vooral hebben van ons brein. Vooral ons sociale brein is een grote troef. Wij mensen zijn zeer goed in staat intenties af te lezen uit het gedrag van anderen. Dat was belangrijk tijdens de jacht: jagers moesten goed kunnen samenwerken en op elkaar afgestemd zijn, een beetje zoals een voetbalploeg die een doelpunt tracht te maken. Door in groep te jagen wonnen onze voorouders enorm aan efficiëntie: ze konden meer dieren doden en zo meer calorieën behalen met minder inspanning. Op die manier betaalden onze grote, energieslurpende hersenen zichzelf terug.
Onze hersenen bleken niet alleen van goudwaarde bij de jacht. Ons brein liet toe om een stappenplan te maken in ons hoofd en het daarna uit te voeren. Zo verwierven we het vermogen om complexe gereedschappen te maken: vuistbijlen, speerpunten, naalden, kleren…

Het maken van werktuigen was van in het begin een sociaal proces. Eerst kwam iemand met een kleine verbetering, bijvoorbeeld een vuistbijl die iets beter in de handpalm paste. Vervolgens toonde hij zijn stamgenoten hoe je de steen op de juiste manier moest bewerken. Als zijn collega’s het betere resultaat zagen, kopieerden ze zijn techniek. Het cruciale was dat jager-verzamelaars deze nieuwe technieken aan hun kinderen doorgaven. Dit was uniek in de dierenwereld. Chimpansees kunnen hun jongen weliswaar eenvoudige dingen aanleren – bijvoorbeeld hoe je termieten kunt vangen met een stokje – maar in tegenstelling tot de mens, blijft de techniek bij chimpansees eenvoudig en statisch. Ze evolueert nauwelijks. Naar alle waarschijnlijkheid vangen chimpansees termieten al honderdduizenden jaren op dezelfde manier.

Wetenschapsjournaliste Gaia Vince stelt terecht dat kennisoverdracht tussen generaties een reuzensprong was voor onze soort. Elke generatie kon nu voortbouwen op de vondsten van de vorige waardoor het reservoir aan kennis snel aangroeide. Hiermee kwam een nieuw proces op gang: culturele evolutie en daarmee zou alles in een ongelooflijke stroomversnelling komen.

Vuur en culturele evolutie

De beheersing van vuur en het ontstaan van culturele evolutie zorgden voor een positieve feedbackverloop. Dankzij culturele evolutie vonden we steeds meer nuttige toepassingen voor vuur. We begonnen het niet alleen te gebruiken om ons te verwarmen en om te koken, maar ook om klei te bakken en ijzererts te smelten. Vuur was nu meer dan een energiebron: het was ook de schepper van stevigere materialen. Met die materialen konden we huizen, dorpen en steden bouwen zodat we minder ten prooi vielen aan de elementen. We konden ook grotere bouwwerken uitvoeren zoals irrigatiekanalen, zodat de landbouwopbrengsten verhoogden.

Zolang de menselijke populatie relatief klein was, waren er genoeg bossen om de houtvoorraad op peil te houden. Maar bomen groeien traag weer aan, dus toen de bevolking begon toe te nemen werd ontbossing een steeds groter probleem. In Engeland was al het oerbos reeds in de Middeleeuwen verdwenen als gevolg van de houtkap. Men moest dus op zoek gaan naar andere brandstoffen.

Engeland had het geluk over ruime steenkoolvoorraden te beschikken onder de grond. Dit donkere goedje zou de wereld voorgoed veranderen. Ondanks de enorme luchtvervuiling en onmenselijke omstandigheden in de mijnen, werd steenkool al snel onmisbaar. Tijdens de Industriële Revolutie ontstond er opnieuw een positieve feedback loop, een proces dat zichzelf versterkt. De stoommachine was oorspronkelijk bedoeld om water uit de mijnen te pompen, maar het wonderlijke was dat de machine zelf ook op steenkool draaide. Hoe efficiënter de stoommachine hoe meer steenkool er werd gewonnen en hoe meer steenkool er werd gewonnen, hoe rendabeler de stoommachine.

De combinatie vuur, steenkool en stoom gaf de menselijke beschaving de grootste energieboost tot dan toe. Fabrieken begonnen op volle toeren te draaien. Even later raasden treinen door het land en staken stoomschepen de oceaan over. Door steenkool te zuiveren tot cokes kon men voortaan goedkoper en hoogwaardiger staal produceren. Dit maakte op zijn beurt de productie van krachtige verbrandingsmotoren mogelijk. Die zouden weldra op de nieuwe brandstoffen, benzine en diesel rijden. Vandaag is vuur nog steeds de hoofdrolspeler in onze beschaving, net zoals dat het geval was voor onze voorouders, alleen zit het nu beter verborgen. Vandaag is vuur een speler achter de schermen geworden: het zit veilig afgeschermd in motoren, boilers en hoogovens, zodat we niet doorhebben hoezeer vuur onze beschaving draaiende houdt.

Naar een vuurvrije beschaving?

Vandaag is onze beheersing van het vuur problematisch geworden omdat het verbranden van fossiele brandstoffen onze atmosfeer steeds meer vergiftigt en de planeet opwarmt. Maar het afscheid van fossiele brandstoffen is een pijnlijk en langzaam proces. Rijke landen hebben er hun welvaart mee opgebouwd en voor ontwikkelingslanden is steenkool een ticket uit de armoede. Gelukkig hebben we ondertussen een schoner alternatief: elektriciteit opgewekt uit schone energiebronnen zoals zon, wind en kernenergie. Als we die versneld uitbouwen kunnen we de atmosfeer, de biosfeer en de menselijke beschaving leefbaar houden.

Er zal nog altijd een stukje verbranding van steenkool, gas en olie plaatsvinden, maar de schadelijke broeikasgassen zullen opgevangen worden door speciale filters op schoorstenen. Zo zullen we uiteindelijk evolueren naar een vuurvrije, geëlektrificeerde beschaving. Op die manier kunnen we de ladder waarop we geklommen zijn wegtrappen en vervolgens een andere ladder beklimmen.

Thomas Rotthier (°1987) is afkomstig uit Beveren-Waas en van opleiding filosoof.
Hij is aanhanger van het ecomodernisme, een pragmatische stroming van natuurliefhebbers, milieubeschermers en vooruitgangsdenkers.
Meer info op www.ecomodernisme.be

Lees ook ‘Vuur’ van Ignaas Devisch

 

foto’s Shutterstock