fbpx
deMens.nu

Het vrouwenstemrecht in België

De weg naar politieke gelijkheid

Artikel verschenen in deMens.nu Magazine jg13 nr2. Lees hier meer artikels over ‘democratie’.

Vrouwenkiesrecht is vandaag bijna universeel aanvaard. Zelfs in Saudi-Arabië mogen vrouwen stemmen, al is dat pas sinds 2011 het geval. In België hebben vrouwen stemrecht sedert 27 maart 1948. Dat lijkt al lang, maar België was een van de laatste landen in Europa dat vrouwenstemrecht invoerde. Alleen Portugal en Griekenland waren nog later.

Liza Janssens

Een kwestie van gelijke rechten

Tot het einde van de negentiende eeuw waren vrouwen uitgesloten van politieke rechten. Stemrecht was voor hen dan ook uitzonderlijk. De Franse Revolutie en de daaropvolgende bewegingen die de grondslag voor de moderne democratie vormden, brachten daar niet meteen verandering in. Vrouwen werden gewoonweg niet als volwaardige staatsburgers beschouwd. Pas onder druk van vrouwenbewegingen zoals de Britse suffragettes – suffrage betekent kiesrecht – die in de jaren 1900 demonstreerden om te mogen stemmen en andere voorvechters van gelijke rechten werd het vrouwenkiesrecht vrijwel in alle landen geleidelijk ingevoerd.

In België spraken aanvankelijk vooral katholieke politici over vrouwenstemrecht. Zo meende de katholieke regeringsleider Auguste Beernaert al in 1891 bij de discussies over het algemeen stemrecht dat als ‘iedereen’ zou mogen stemmen, vrouwen dat ook mochten. De socialisten waren in principe wel voor, maar wilden het in de praktijk niet meteen voor vrouwen invoeren. De liberalen waren tegen, omdat vrouwen volgens hen te veel onder de invloed van de kerk stonden, waardoor ze vreesden dat hun stem vooral naar de katholieke partij zou gaan. Dus bleef het recht onbestaande.

 

Een lange politieke weg

Na de Eerste Wereldoorlog kwam daar verandering in, toen het algemeen enkelvoudig stemrecht onder druk van de socialisten in allerijl werd ingevoerd. Vrouwen werden nog steeds uitgesloten door de wet van 9 mei 1919, mits enkele uitzonderingen voor bijvoorbeeld niet-hertrouwde oorlogsweduwen, om de oorlogsopoffering te honoreren.

In België duurde het tot 1948 vooraleer het algemeen vrouwenkiesrecht werd ingevoerd; de eerste vrouwelijke minister kwam er pas in 1965, de eerste vrouwelijke premier in 2019 © Everett Collection / Shutterstock.com

In 1920 werd dan toch de stemplicht voor vrouwen bij gemeenteraadsverkiezingen ingevoerd. Een poging om die ook bij provincieraadsverkiezingen in te voeren, mislukte. Vrouwen kregen wel het recht zich verkiesbaar voor het parlement te stellen. Zo werd de socialiste Marie Spaak-Janson de eerste gecoöpteerde in de Senaat in 1921 en de socialiste Lucie Dejardin werd als eerste vrouwelijke volksvertegenwoordiger verkozen in 1929.

Wanneer men het enkelvoudig stemrecht in 1921 via een grondwetsherziening regulariseerde, pleitte de conservatieve katholieke voorman Charles Woeste voor een algemeen vrouwenstemrecht. Men kwam tot het compromis dat de invoering ervan zou kunnen via een bijzondere wet die met een tweederdemeerderheid moest worden goedgekeurd in plaats van via de lastige procedure van een grondwetsherziening.

Na de bevrijding in 1945 was men het erover eens dat vrouwen ook stemrecht moesten krijgen. Daartoe werden twee wetsvoorstellen ingediend. De toenmalige linkse regering vreesde echter voor de invloed ervan op het politieke landschap, dus kwam er uitstel.

Het debat rond vrouwenstemrecht hield evenwel aan en uiteindelijk werden de wetsvoorstellen in 1948 in de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers besproken. Op 27 maart 1948 werd het wetsvoorstel voor algemeen enkelvoudig stemrecht voor vrouwen goedgekeurd. Vrouwen konden nadien voor het eerst voor de parlementsverkiezingen stemmen op 26 juni 1949. Uiteraard richtten alle partijen zich toen uitdrukkelijk tot dat nieuwe kiespubliek.

 

Langzaam naar een paritaire democratie

Het is niet omdat vrouwen mogen stemmen dat er meteen ook meer vrouwen worden verkozen. Integendeel, vrouwen hadden nog lange tijd niet dezelfde mogelijkheden om actief aan de politiek deel te nemen. Pas in 1965 kwam er een eerste vrouwelijke minister: Marguerite De Riemaecker-Legot werd toen minister van Gezin en Huisvesting. En het was pas in 1977 dat we een eerste vrouwelijke partijvoorzitter kregen: Antoinette Spaak stond destijds aan het roer van de Fédéralistes Démocrates Francophones of de FDF – het huidige Démocrate Fédéraliste Indépendant of DéFI.

Gelijke rechten zijn dus geen garantie voor gelijke kansen. Daarom voerde men in 1994 de wet Smet-Tobback in die politieke partijen verbiedt om kandidatenlijsten samen te stellen met meer dan twee derde van de kandidaten van hetzelfde geslacht.

Pas in 2002 werd het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Grondwet opgenomen, met de specificering een gelijke toegang tot verkozen en openbare mandaten te organiseren en de pariteit in alle uitvoerende mandaten op alle niveaus op te leggen. Daarop werden drie ‘quotawetten’ ingevoerd om het evenwicht tussen mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten te verzekeren. Die stipuleren onder andere dat het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter mag zijn dan één en dat de eerste twee kandidaten van een verschillend geslacht moeten zijn. (lees verder onder de foto)

 

Het is niet omdat vrouwen mogen stemmen dat er meteen ook meer vrouwen worden verkozen: vrouwen hadden nog lange tijd niet dezelfde mogelijkheden om actief aan de politiek deel te nemen © Shutterstock.com

 

Stappen in de goede richting

Toch is er nog steeds geen sprake van een genderevenwicht aan de top van de kieslijsten. De gemeenteraadsverkiezingen van 2019 waren daar een voorbeeld van: slechts een kwart van de Vlaamse lijsttrekkers was een vrouw. Dat komt omdat partijen bij verkiezingen op veilig spelen en lijsttrekkers kiezen die al een mandaat hebben. Slechts dertien procent van de Vlaamse burgemeesters en maar drieëndertig procent van de schepenen zijn vrouwen. Omdat vrouwen al minder aan de macht zijn, raken ze dus ook minder in een positie om aan de macht te komen.

Bij de vorming van de federale regering in 2020 werd een stap in de goede richting gezet: van de twintig leden zijn er elf vrouwen. Op het Vlaamse niveau daarentegen zijn het er slechts drie van het negenhoofdige team. Het is wel nog maar de eerste federale regering met zoveel vrouwen aan het roer. En op de drieënvijftig premiers die ons land tot nu toe rijk is, was er nog maar één vrouw, die gedurende een jaar aan het hoofd stond van een regering in lopende zaken – bovendien getekend door de coronapandemie – namelijk Sophie Wilmès, van 27 oktober 2019 tot 1 oktober 2020. Het kan dus zeker nog beter.

Wanneer mannen en vrouwen in gelijke mate vertegenwoordigd zijn bij het nemen van beleidsbeslissingen die hen aanbelangen, zijn hun rechten en gelijke kansen verzekerd. Maar als vrouwen niet voldoende vertegenwoordigd zijn in regeringen en parlementen, kunnen ze hun stem niet luid genoeg laten klinken om hun rechten te vrijwaren.

Foto bovenaan © Everett Collection / Shutterstock.com