Hoewel Prof. Dr. Karel Decaestecker als kind van Jehova’s Getuigen niet seksueel misbruikt werd, snijdt zijn getuigenis in de recente “Pano”-reportage door merg en been. Wanneer hij het over zijn tijd in de sekte heeft, kost hem dat zichtbaar moeite. Net op het moment dat hij beweert zijn kindertijd “overleefd” te hebben door de herinnering eraan een aparte plaats in zijn hersenen te hebben gegeven, schiet zijn gemoed vol. Zelfs zonder het seksuele misbruik realiseer je je als kijker hoe diepgaand de emotionele impact van zijn opvoeding geweest is. Zo beschouwd gaat deze “Pano” dan ook niet over seksueel misbruik, maar eerder over ‘levensbeschouwelijk misbruik’.
Die perspectiefwissel is om drie redenen zinvol. Ze verruimt in de eerste plaats onze blik en doet ons realiseren dat het seksuele misbruik mogelijk is door de psychische mechanismen die levensbeschouwingen gebruiken om macht over hun leden uit te oefenen. Uitgerekend levensbeschouwingen die bijzonder veeleisend zijn, slagen erin om een grote mate van sociale controle uit te oefenen. Leden wordt bijvoorbeeld gevraagd om zich af te zonderen door geen vriendschappen met ongelovigen te sluiten of door hun wereldse feestdagen niet te vieren. Ze moeten voldoen aan een strenge rituele geloofspraktijk en bijvoorbeeld bidstonden, vastenperioden of bepaalde kledijvoorschriften in acht nemen of ze moeten zendelingswerk verrichten en ongelovigen trachten te overtuigen van de eigen geloofswaarheid. In “De wereld van Sofie” licht godsdienstpsycholoog en ex-Jehova Getuige Johan Detraux (KULeuven) dit toe door zijn eigen toetredingsproces te beschrijven. “Door 5 maal per week vergaderingen bij te wonen, die vergaderingen voor te bereiden en van deur tot deur te gaan, bewijs je dat je werkelijk gelooft wat verkondigd wordt en niet zomaar een meeloper bent.”
Levensbeschouwelijk misbruik voorkomen
Wie wil begrijpen waarom uitgerekend veeleisende religies zo een sterke sociale controle kunnen uitoefenen, kan beroep doen op de zogenaamde godsdiensteconomie die de religieuze praktijk beschouwt als een soort ruil. Hoe hoger de prijs in termen van engagement, hoe groter de beloning in termen van morele appreciatie door de andere leden. Of zoals Prof. Freddy Mortier het verwoordt in zijn uitstekende boek “De hoer van de duivel”:
Het lidmaatschap van een strikte groep kan een gewaardeerd voordeel zijn precies omdat het zo veeleisend is. Strenge normen, beschermd door de straf van de uitstoting, verzekeren de overblijvende leden van hun eigen hoge waarde in vergelijking met de gevallene.
De genoemde perspectiefwissel brengt ook de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid in beeld. De samenleving biedt levensbeschouwingen in naam van de vrijheid veel kansen om zich naar eigen goeddunken te organiseren maar we realiseren ons misschien onvoldoende welk een schadelijke impact ze kunnen hebben op hun leden. Eisen we van levensbeschouwelijke organisaties voldoende duidelijk dat ze de fundamentele mensenrechten van hun leden, in het bijzonder die van kinderen, respecteren? Leveren we wel genoeg inspanningen om dit soort van levensbeschouwelijk misbruik te voorkomen en te remediëren? Bieden we afvalligen die met hun levensbeschouwelijke opvoeding hebben gebroken voldoende hulp om hun leven terug op de rails te krijgen?
Prof. Dr. Decaestecker meent alvast dat het beter kan. Op Radio 1 maakt hij duidelijk dat het verlaten van een groepering zoals Jehova’s Getuigen “er nooit van komt” wanneer kinderen geen ondersteuning krijgen en hij vraagt de politieke verantwoordelijken om een beleid op poten te zetten dat daarin voorziet. Ook het Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties (IACSSO) heeft de bevoegde parlementaire commissie aanbevolen om een brede multidisciplinaire omkadering aan te bieden aan zij die uit een sekte willen stappen. Bovenop juridische ondersteuning hebben afvalligen nood aan financiële en psychosociale steun want na hun uittreding worstelen velen met hun herwonnen vrijheid. Kurt De Kerf die samen met zijn gezin de Getuigen van Jehova’s verliet, heeft na zijn uittreding wekenlang gehuild om het verlies van zijn sociaal netwerk en bleef geplaagd door schuldgevoelens.
Volgens Johan Detraux “begint een sekte als een warm bad maar eindigt het als een koude douche”. Dankzij zijn intelligentie, wilskracht en moed is hij erin geslaagd om zich aan de Jehova’s Getuigen te ontworstelen. Maar kunnen wij als samenleving verdragen dat diegenen die minder sterk zijn, veroordeeld zijn tot een leven in onvrijheid?
Ook van toepassing op erkende godsdiensten
Tenslotte nog dit, de reportage gaat over een sekte, de Getuigen van Jehova. Maar de dynamiek die de reportage heeft blootgelegd, is ook van toepassing op gevestigde en erkende godsdiensten. De katholieke kerk, ooit gestart als een Joodse sekte, heeft zich in haar omgang met seksueel misbruik aan precies dezelfde doofpotoperaties schuldig gemaakt. De Joodse en islamitische gemeenschap doet op dezelfde psychologische mechanismen beroep om haar leden in het gareel te houden.
Mogelijk herinnert u zich de opmerkelijke getuigenis van Hamza Louahrani in “De Afspraak” die brak met zijn islamitische geloof omdat hij anders niet meer “met zichzelf zou kunnen leven”. Ook de getuigenis van een Joodse afvallige in “Nachtwacht” maakte indruk maar is ook belangrijk omdat die getuige wees op iets wat we als samenleving zelf in de hand hebben: onderwijs. Hij prees zich gelukkig dat de Vlaamse overheid de ultraorthodoxe school die hij bezocht, verplichtte om de kinderen ook wat algemene, wereldse kennis bij te brengen. Onderwijs is inderdaad een belangrijk instrument dat we in handen hebben om kinderen te bereiken die in een dergelijke omgeving moeten opgroeien. Aan hen is de Vlaamse overheid verplicht om werk te maken van LEF, het levensbeschouwelijke vak waar Prof. Patrick Loobuyck de voorbije jaren voor gepleit heeft en dat kinderen in staat moet stellen om hun eigen levensbeschouwelijke opvoeding kritisch in vraag te stellen. Godsdienstvrijheid is in een liberale rechtsstaat een belangrijk recht maar ook een mes dat aan twee kanten snijdt. Godsdienstvrijheid houdt ook de vrijheid in om geen godsdienst te belijden. Dit belast de overheid met de taak om burgers en in het bijzonder kinderen te beschermen tegen religieuze dwang.