‘Betrouwbare kennis is van belang is voor de manier waarop we moreel oordelen’
Opgelet! Dit is een gearchiveerd bericht. Het is mogelijk dat er belangrijke afbeeldingen, links en/of video’s ontbreken.
‘De waarheidsclaim van godsdiensten valt in een tijd van wetenschap niet meer rationeel te verdedigen’, schrijft Jurgen Slembrouck van de Universiteit Antwerpen. Kolet Janssen verbaast zich in haar opiniestuk voor ‘De (s)preekstoel van Knack.be’ over de “genânte stilte” die valt wanneer ze bij sommige atheïsten “terloops” voor haar geloof uitkomt. Ze meent dat die stilte toe te schrijven is aan het misprijzen dat haar gesprekspartners hebben voor haar mentale capaciteiten. Die beschouwen haar als “een soort Neanderthaler. Een specimen van een ras dat al lang uitgestorven hoorde te zijn. Voor heel wat mensen in onze samenleving kan geloof niet samengaan met een ‘normale intelligentie’.” In tegenstelling tot mevrouw Janssen zou ik de stilte van haar gesprekpartners niet toeschrijven aan hun misprijzen maar eerder aan hun sympathie. Allicht beseffen ze hoe pijnlijk het voor haar moet zijn om gewezen te worden op de irrationaliteit van haar geloof. Ze twijfelen dus niet zozeer aan haar “normale intelligentie”, maar betreuren eerder het gebrekkige gebruik ervan. Rationaliteit is een kwestie van ethiek Professor Freddy Mortier vatte in zijn schitterende boek ‘De hoer van de duivel’ de opinie van die ongelovige gesprekspartners treffend samen: “Rationaliteit is een kwestie van het eerbiedigen van intellectuele normen – regels voor gerechtvaardigde geloofsvorming, voor deugdelijk intellectueel debat, voor de faire verdeling van bewijslast. Die ethiek van het geloven is niet bijkomstig, maar vormt de kern van de bezwaren die veel atheïsten en agnosten hebben tegen gelovigen. Die laatsten gedragen zich als regelloze nozems op terreinen waar de regels van het publieke debat onverminderd horen te gelden. ” Wie beweert in iets te ‘geloven’, beweert dat er een overeenkomst is tussen de inhoud van dat geloof en de feitelijke werkelijkheid. De essentie van het geloof is dus het vestigen van een waarheidsclaim over de wereld zoals die is. Wie ‘gelooft in God’ beweert dus dat er echt een persoon bestaat die geen lichaam heeft, die eeuwig, alwetend, almachtig en algoed is, die zich heeft geopenbaard in de natuur en in een heilig boek en aan wiens leer we ons moeten onderwerpen om ons zielenheil veilig te stellen. Net als Freddy Mortier maakt professor Herman Philipse in zijn al even voortreffelijke boek ‘God in the age of science’ duidelijk dat die waarheidsclaim in een tijd van wetenschap niet meer rationeel te verdedigen valt. De meeste zogenaamde gelovigen hebben dat ondertussen wel begrepen en laten na om zichzelf en anderen nog met dat geloof lastig te vallen. Anderen proberen hun geloof te redden door de waarheidsclaim sterk af te zwakken: hun geloof getuigt net van een diepe twijfel over het bestaan van God. Sommigen ontslaan zich van de rationele rechtvaardiging: hun geloof is een gave Gods, ze kunnen het ook niet helpen dat Hij bij hen het geloof heeft ingegoten. Andere menen ‘symbolisch’ te kunnen geloven: hun geloof is louter ‘metaforisch’. Jezus is niet echt ten hemel gevaren dat was maar bij wijze van spreken. En dan zijn er nog diegenen die de waarheidsclaim onvermeld laten maar wijzen op de gunstige invloed van het geloof: hun religie is goed voor hun (mentale) gezondheid en ze hebben gezellige religieuze feesten… Kritisch denken de arm omwringen In weze maakt dit alles duidelijk dat de moderne gelovige geen rationele poot meer heeft om op te staan. Dan helpt het om het kritische denken de arm om te wringen. Het is heus geen toeval dat in katholieke scholen reeds in de kleuterschool met de godsdienstles wordt gestart. Uiteraard maken niet alleen christenen zich hier schuldig aan. Enkele weken geleden getuigden islamitische kinderen nog over hun angst voor een straffende Allah en eeuwig durende folteringen. In hun hoofdjes zijn dat geen religieuze sprookjesfiguren maar echt bestaande dingen. De rede is echter weerbarstig en soms is zelfs deze pedagogische terreur niet voldoende. Dan wordt het grof geschut bovengehaald. Zij die twijfelen aan de waarheid van de leer worden bedreigd met uitstoting of erger nog de dood. Niet verwonderlijk dus dat er de voorbije jaren veel inkt is gevloeid over het levensbeschouwelijk onderwijs. Laatst pleitte professor Leni Franken nog voor LEF. Een letterwoord dat staat voor Levensbeschouwing, Ethiek, Filosofie en burgerschap. LEF erkent het belang van levensbeschouwingen en wil die dus niet wegzuiveren maar wel onttrekken aan de levensbeschouwelijke zuilen die vandaag het onderricht verzorgen. Daar valt wel iets voor te zeggen maar de invulling die Franken aan LEF geeft laat ons met een wrang gevoel achter. “Anders dan de huidige leerkrachten van de levensbeschouwelijke vakken, zegt de leerkracht LEF niets over de waarheidsaanspraken van particuliere levensbeschouwingen, maar laat het aan leerlingen zelf over om hierover, op een kritische en bewuste manier, te oordelen.” Wie net als Freddy Mortier meent dat “de ethiek van het geloven” niet bijkomstig is, zal begrijpen dat het standpunt van Franken op zijn minst problematisch is. Franken wil met haar opiniestuk de kritische bedenkingen van de vrijzinnige zuil ontkrachten maar eigenlijk bevestigt ze net die kritiek. De invulling die zij aan LEF geeft, tilt het niet hoger dan het niveau van een catalogus aan levensbeschouwelijke meninkjes. De ene gelooft in de evolutietheorie, de andere in het scheppingsverhaal en de leerlingen mogen er het hunne van denken. Einde verhaal. Frankens pleidooi voor dit zogenaamde “methodologisch relativisme” is post-truth-praat met een filosofisch vernislaagje. Het hoort niet thuis in een seculier onderwijsproject. Franken lijkt uit het oog verloren te zijn dat een seculiere samenleving naast vrijheid en gelijkheid ook betrouwbare kennis als norm hanteert. Zo een samenleving mag, wil zij levensvatbaar blijven, niet nalaten om ook die norm te verdedigen. Ook wanneer die in strijd is met een onfeilbaar geachte godsdienstige waarheid. Binnen een seculier onderwijsproject moet de leerlingen verteld worden waarom de argumenten voor evolutie superieur zijn aan die voor schepping en dat in het licht van de wetenschappelijke consensus het scheppingsverhaal moet worden beschouwd als een mythe ontsproten aan de menselijke fantasie. Niet vrijblijvend We doen er immers goed aan te beseffen dat betrouwbare kennis van belang is voor de manier waarop we moreel oordelen. Nemen we onverdoofd slachten als voorbeeld. We weten uit wetenschappelijk onderzoek met zekerheid dat dieren die onverdoofd worden geslacht meer lijden dan dieren die wel verdoofd worden. Hoewel er uit feiten geen normen volgen, is die kennis toch niet vrijblijvend voor de morele steun die een verbod op onverdoofd slachten zal hebben. Een gelijkaardige invloed van betrouwbare kennis heeft overigens ook gespeeld in andere levensbeschouwelijke dossiers. Denken we maar aan de legalisering van het homohuwelijk, van abortus of van euthanasie. Voor Kolet Janssen stelt de diversiteit aan geloofs- en dus waarheidsopvattingen helemaal geen probleem zolang we maar niet vergeten dat we allemaal mensen zijn. Die menselijke “noemer” hebben we gemeenschappelijk, dat is wat volgens haar primeert ongeacht “wat er ook op de teller staat aan levensovertuiging”. Dat is een opvallend humanistisch pleidooi waarvan het me niet zou verbazen dat ook Franken het zal onderschrijven. Laat ons echter niet vergeten dat bij breuken de waarde van de teller die van de noemer kan overstijgen. En dat het gewicht van de godsdienstige waarheid , het gewicht van de menselijk waardigheid kan overschaduwen (cfr. homohuwelijk, abortus, euthanasie). Het getuigt van weinig lef om de waarheidsaanspraken van godsdiensten onbesproken te laten. Die lafheid versterkt immers de innige band die er bestaat tussen religieus obscurantisme en een mensonwaardige moraal. Jurgen Slembrouck Universiteit Antwerpen Vrijzinnige Dienst ‘De waarheidsclaim van godsdiensten valt in een tijd van wetenschap niet meer rationeel te verdedigen’, schrijft Jurgen Slembrouck van de Universiteit Antwerpen.Kolet Janssen verbaast zich in haar opiniestuk voor ‘De (s)preekstoel van Knack.be’ over de “genânte stilte” die valt wanneer ze bij sommige atheïsten “terloops” voor haar geloof uitkomt. Ze meent dat die stilte toe te schrijven is aan het misprijzen dat haar gesprekspartners hebben voor haar mentale capaciteiten. Die beschouwen haar als “een soort Neanderthaler. Een specimen van een ras dat al lang uitgestorven hoorde te zijn. Voor heel wat mensen in onze samenleving kan geloof niet samengaan met een ‘normale intelligentie’.” In tegenstelling tot mevrouw Janssen zou ik de stilte van haar gesprekpartners niet toeschrijven aan hun misprijzen maar eerder aan hun sympathie. Allicht beseffen ze hoe pijnlijk het voor haar moet zijn om gewezen te worden op de irrationaliteit van haar geloof. Ze twijfelen dus niet zozeer aan haar “normale intelligentie”, maar betreuren eerder het gebrekkige gebruik ervan. Rationaliteit is een kwestie van ethiek Professor Freddy Mortier vatte in zijn schitterende boek ‘De hoer van de duivel’ de opinie van die ongelovige gesprekspartners treffend samen: “Rationaliteit is een kwestie van het eerbiedigen van intellectuele normen – regels voor gerechtvaardigde geloofsvorming, voor deugdelijk intellectueel debat, voor de faire verdeling van bewijslast. Die ethiek van het geloven is niet bijkomstig, maar vormt de kern van de bezwaren die veel atheïsten en agnosten hebben tegen gelovigen. Die laatsten gedragen zich als regelloze nozems op terreinen waar de regels van het publieke debat onverminderd horen te gelden. ” Wie beweert in iets te ‘geloven’, beweert dat er een overeenkomst is tussen de inhoud van dat geloof en de feitelijke werkelijkheid. De essentie van het geloof is dus het vestigen van een waarheidsclaim over de wereld zoals die is. Wie ‘gelooft in God’ beweert dus dat er echt een persoon bestaat die geen lichaam heeft, die eeuwig, alwetend, almachtig en algoed is, die zich heeft geopenbaard in de natuur en in een heilig boek en aan wiens leer we ons moeten onderwerpen om ons zielenheil veilig te stellen. Net als Freddy Mortier maakt professor Herman Philipse in zijn al even voortreffelijke boek ‘God in the age of science’ duidelijk dat die waarheidsclaim in een tijd van wetenschap niet meer rationeel te verdedigen valt. De meeste zogenaamde gelovigen hebben dat ondertussen wel begrepen en laten na om zichzelf en anderen nog met dat geloof lastig te vallen. Anderen proberen hun geloof te redden door de waarheidsclaim sterk af te zwakken: hun geloof getuigt net van een diepe twijfel over het bestaan van God. Sommigen ontslaan zich van de rationele rechtvaardiging: hun geloof is een gave Gods, ze kunnen het ook niet helpen dat Hij bij hen het geloof heeft ingegoten. Andere menen ‘symbolisch’ te kunnen geloven: hun geloof is louter ‘metaforisch’. Jezus is niet echt ten hemel gevaren dat was maar bij wijze van spreken. En dan zijn er nog diegenen die de waarheidsclaim onvermeld laten maar wijzen op de gunstige invloed van het geloof: hun religie is goed voor hun (mentale) gezondheid en ze hebben gezellige religieuze feesten… Kritisch denken de arm omwringen In weze maakt dit alles duidelijk dat de moderne gelovige geen rationele poot meer heeft om op te staan. Dan helpt het om het kritische denken de arm om te wringen. Het is heus geen toeval dat in katholieke scholen reeds in de kleuterschool met de godsdienstles wordt gestart. Uiteraard maken niet alleen christenen zich hier schuldig aan. Enkele weken geleden getuigden islamitische kinderen nog over hun angst voor een straffende Allah en eeuwig durende folteringen. In hun hoofdjes zijn dat geen religieuze sprookjesfiguren maar echt bestaande dingen. De rede is echter weerbarstig en soms is zelfs deze pedagogische terreur niet voldoende. Dan wordt het grof geschut bovengehaald. Zij die twijfelen aan de waarheid van de leer worden bedreigd met uitstoting of erger nog de dood. Niet verwonderlijk dus dat er de voorbije jaren veel inkt is gevloeid over het levensbeschouwelijk onderwijs. Laatst pleitte professor Leni Franken nog voor LEF. Een letterwoord dat staat voor Levensbeschouwing, Ethiek, Filosofie en burgerschap. LEF erkent het belang van levensbeschouwingen en wil die dus niet wegzuiveren maar wel onttrekken aan de levensbeschouwelijke zuilen die vandaag het onderricht verzorgen. Daar valt wel iets voor te zeggen maar de invulling die Franken aan LEF geeft laat ons met een wrang gevoel achter. “Anders dan de huidige leerkrachten van de levensbeschouwelijke vakken, zegt de leerkracht LEF niets over de waarheidsaanspraken van particuliere levensbeschouwingen, maar laat het aan leerlingen zelf over om hierover, op een kritische en bewuste manier, te oordelen.” Wie net als Freddy Mortier meent dat “de ethiek van het geloven” niet bijkomstig is, zal begrijpen dat het standpunt van Franken op zijn minst problematisch is. Franken wil met haar opiniestuk de kritische bedenkingen van de vrijzinnige zuil ontkrachten maar eigenlijk bevestigt ze net die kritiek. De invulling die zij aan LEF geeft, tilt het niet hoger dan het niveau van een catalogus aan levensbeschouwelijke meninkjes. De ene gelooft in de evolutietheorie, de andere in het scheppingsverhaal en de leerlingen mogen er het hunne van denken. Einde verhaal. Frankens pleidooi voor dit zogenaamde “methodologisch relativisme” is post-truth-praat met een filosofisch vernislaagje. Het hoort niet thuis in een seculier onderwijsproject. Franken lijkt uit het oog verloren te zijn dat een seculiere samenleving naast vrijheid en gelijkheid ook betrouwbare kennis als norm hanteert. Zo een samenleving mag, wil zij levensvatbaar blijven, niet nalaten om ook die norm te verdedigen. Ook wanneer die in strijd is met een onfeilbaar geachte godsdienstige waarheid. Binnen een seculier onderwijsproject moet de leerlingen verteld worden waarom de argumenten voor evolutie superieur zijn aan die voor schepping en dat in het licht van de wetenschappelijke consensus het scheppingsverhaal moet worden beschouwd als een mythe ontsproten aan de menselijke fantasie. Niet vrijblijvend We doen er immers goed aan te beseffen dat betrouwbare kennis van belang is voor de manier waarop we moreel oordelen. Nemen we onverdoofd slachten als voorbeeld. We weten uit wetenschappelijk onderzoek met zekerheid dat dieren die onverdoofd worden geslacht meer lijden dan dieren die wel verdoofd worden. Hoewel er uit feiten geen normen volgen, is die kennis toch niet vrijblijvend voor de morele steun die een verbod op onverdoofd slachten zal hebben. Een gelijkaardige invloed van betrouwbare kennis heeft overigens ook gespeeld in andere levensbeschouwelijke dossiers. Denken we maar aan de legalisering van het homohuwelijk, van abortus of van euthanasie. Voor Kolet Janssen stelt de diversiteit aan geloofs- en dus waarheidsopvattingen helemaal geen probleem zolang we maar niet vergeten dat we allemaal mensen zijn. Die menselijke “noemer” hebben we gemeenschappelijk, dat is wat volgens haar primeert ongeacht “wat er ook op de teller staat aan levensovertuiging”. Dat is een opvallend humanistisch pleidooi waarvan het me niet zou verbazen dat ook Franken het zal onderschrijven. Laat ons echter niet vergeten dat bij breuken de waarde van de teller die van de noemer kan overstijgen. En dat het gewicht van de godsdienstige waarheid , het gewicht van de menselijk waardigheid kan overschaduwen (cfr. homohuwelijk, abortus, euthanasie). Het getuigt van weinig lef om de waarheidsaanspraken van godsdiensten onbesproken te laten. Die lafheid versterkt immers de innige band die er bestaat tussen religieus obscurantisme en een mensonwaardige moraal.Jurgen Slembrouck Universiteit Antwerpen Vrijzinnige Dienst