fbpx
deMens.nu

Opinie: Trump haalt de muur neer

De casus “Espinoza v. Montana department of revenue”

 

De zogeheten “separation between Church and State”, die refereert aan het eerste amendement van de Grondwet van de Verenigde Staten (onderdeel van de Bill of Rights in 1791 toegevoegd aan de Grondwet), verbiedt het Congres om wetten aan te nemen die een staatsgodsdienst creëren, één godsdienst boven een andere plaatsen, het recht op vrijheid van godsdienst verbieden, de vrijheid van meningsuiting of de persvrijheid belemmeren of de vrijheid van vereniging hinderen.

Dr. Alain Vannieuwenburg

Passief pluralisme versus actief pluralisme

In de Verenigde Staten bestaat sinds geruime tijd een ruime consensus omtrent de plaats van religie en de relatie van geloofsgemeenschappen ten aanzien van de civiele samenleving. Dit niet alleen omdat het recht is opgenomen in het Eerste Amendement (daarom wordt er ook aan gerefereerd als de “First freedom”) bij de Amerikaanse Grondwet, maar ook omdat brede lagen van de bevolking het bestaande juridisch onderschraagde afsprakenpakket over het algemeen respecteren.

De Verenigde Staten kenmerken zich door de aanname van een passief pluralisme. Het ontbreken van een ancien-régimesysteem, d.w.z. van een alliantie tussen monarchie en een dominante religie, wordt door bepaalde auteurs, waaronder Ahmet Kuru, gezien als de belangrijkste verklaring voor het ontstaan van een passief secularisme in de Verenigde Staten (daar waar bijvoorbeeld Frankrijk zich kenmerkt door een assertief secularisme als reactie tegen dit verbond). De aanwezigheid van een diverse protestantse immigrantenpopulatie en de vrees dat één denominatie bevoordeligd zou worden, lag mede aan de basis van dit passieve secularisme. Er is een “cordial agreement”.

In 2007 heeft het PEW Research Center, in een verslag aansluitende bij een studiedag gewezen op het verschil in relatie tussen de overheid en de geloofsgemeenschappen in de Verenigde Staten en Europa. Daar waar in Europa kerken “… for instance, often receive official sanction and substantial financial support from the government. In the United States, on the other hand, the government recognizes no church, and whatever aid it provides is usually indirect and substantially more limited.” Een ander onderscheid was dat ook de “… ideas of religious liberty differ, with European notions of religious freedom focused more on the rights of communities than on those of individuals.”

 

De invulling van het concept “Wall of Separation between Church and State” staat regelmatig onder druk

Rechtszaken gelieerd aan de scheiding van kerk en staat komen uiteindelijk vaak terecht bij het Amerikaanse Hooggerechtshof. Tot de bekende gerechtszaken behoren uitspraken omtrent de positie van het religieus onderwijs en de financiering ervan, de weigering om de evolutietheorie te onderwijzen ten gunste van het creationisme en de aanwezigheid van religieuze symbolen in de openbare ruimte.

Sinds de vijftiger jaren van de vorige eeuw is een evolutie te merken. Het “accommodiationisme”, waaronder ook het aanvaarden van een zekere verstrengeling tussen de overheid en de religieuze gemeenschappen, inbegrepen de financiering van erbij horende onderwijsinstellingen (zolang dit niet leidt tot het bevoordelen van één denominatie), zorgde soms voor een herinterpretatie van dit passieve secularisme als model. Het recht op “redelijke aanpassing” en het zich beroepen op uitzonderingen refererende aan het statuut van “identiteitsgebonden onderneming” worden regelmatig ingeroepen.

Een voorbeeld van het gebruik van de figuur van “identiteitsgebonden onderneming” is het introduceren van de “ministerial exception”. Hierdoor kunnen religieuze organisaties bv. een eigen (selectief) personeelsbeleid voeren. De omschrijving “ministerial” dient restrictief geïnterpreteerd (ministerial staat gelijk met pastor, geestelijke, voorganger), onduidelijkheid is echter vaak troef. In een onderwijsgerelateerde zaak (ontslag personeelslid) daterende uit 2012 draait alles rond de concepten “called” (betrokkenen hebben een specifieke theologische opleiding genoten) and “lay” (lekenleerkrachten). Centraal staat een geschil tussen een leerkracht en de Hosanna-Tabor Evangelical Lutheran Church and School. Deze school maakt deel uit van de Congregatie van de Lutheran Church-Missouri Synode (een belangrijke denominatie) en heeft in Redford (Michigan) een onderwijsinstelling die een “Christ-centered education” verzorgt voor kinderen vanaf de kleuterschool tot de “eighth grade”. Een leerkracht die, na een ziekteperiode, het werk wil hervatten, wordt door het schoolbestuur geweerd. De leerkracht biedt zich toch aan op school waarna zij ontslagen wordt. Zij daagt de onderwijsinstelling voor de “Equal Employment Opportunity Commission”, en betoogt dat het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst in strijd is met de “Americans with Disabilities Act”. Men kijkt naar haar statuut. De betreffende lerares is geen lekenleerkracht, zij kan als “geestelijke” gelden. De school wordt in het gelijk gesteld: zij mag betrokkene ontslaan “in order to exercise the religious liberty that the First Amendment guarantees.”

Een andere rechtszaak die het zich beroepen op een uitzonderingspositie door (religieuze) instellingen verduidelijkt, is de Hobby Lobby-casus. “Hobby Lobby Stores, Inc.”, ook gekend als “Hobby Lobby Creative Centers”, is een private “for-profit corporation” die zogeheten “arts and craft stores” uitbaat. Hobby Lobby werd opgericht door een rijke zakenman, David Green, en is in het bezit van de “Evangelical Christian Green family” en telt ongeveer 21.000 personeelsleden. Het dispuut draait om een regeling m.b.t. voorbehoedsmiddelen. De onderneming beroept zich op de vrijheid van godsdienst om geen gevolg te moeten geven aan een door de toenmalige regering Obama uitgevaardigde ziektekostenregeling. Het Hooggerechtshof stelt de onderneming in het gelijk. Onder de rechters zelf is echter “dissenting opinion” te noteren. Deze rechtszaak zorgt voor heel wat ophef in de Verenigde Staten. Gevreesd werd dat er sprake is van een belangrijke koerswending.

 

Montana File

Een recente aan het Amerikaanse Hooggerechtshof voorgelegde zaak zorgt voor commotie. Centraal staat de actie van een aantal conservatieve religieuze groeperingen en advocaten tegen het in Montana uitgevaardigde verbod om op directe of indirecte wijze met belastinggelden religieuze instellingen te steunen. Montana is een van de 38 staten waar dit verbod bestaat. Deze “no-aid” provision wordt aangevochten. Een uitspraak in deze zaak zou dus verregaande gevolgen hebben. Gevreesd wordt dat de “Wall” op het punt staat te vallen.

Alles gaat terug tot een beslissing uit 2015 waardoor in Montana een bijzondere (fiscaal interessante) regeling, “dollar-for-dollar credit”, het mogelijk maakt om steun door te spelen. Een organisatie, “Big Sky”, zamelt geld in en verdeelt dit over onderwijsinstellingen. Twaalf onderwijsinstellingen zijn echter confessionele onderwijsinstellingen. Kritiek blijft niet uit. De “Montana Supreme Court” draait uiteindelijk het onderliggende (fiscale) systeem terug en verdedigt de beslissing door erop te wijzen dat het besluit in strijd is met het verbod om, op directe of indirecte wijze, overheidsgelden te gebruiken om confessionele onderwijsinstellingen te ondersteunen.

De zaak wordt aanhangig gemaakt door Kendra Espinoza, die dochters heeft die school gaan aan de Stillwater Christian School in Kalispell, Mont. Zij poneert dat dit alles een inbreuk is op het gelijkheidsbeginsel. Medestanders vragen het Hooggerechtshof de beslissing te onderzoeken en te vernietigen. Zij betogen dat er bv. op regeringsniveau ernstige bedenkingen zijn. De administratie van president Trump, inbegrepen de onderwijsstaatssecretaris Betsy DeVos, die en als burger en als kabinetslid een pleidooi hield voor “faith-based education” is eveneens tegen. Betsy DeVos heeft ter zake een zekere reputatie: de krant “The Guardian” titelde onlangs nog “the billionaire Republican destroying public education”. De advocaten van mevrouw Espinoza herinneren ook aan de initiële bedoeling van deze volgens hen 18de-eeuwse bepaling: de bepaling is “born of bigotry (onverdraagzaamheid) jegens katholieken. Voorstanders betogen dat het niet om een gedateerde bepaling gaat. De Grondwet werd besproken en herzien in 1972.

Mocht in dit dossier het Hooggerechtshof van oordeel zijn dat de beslissing teruggeschroefd moet worden dan verliezen de staten het recht om te bepalen hoe publieke gelden worden gespendeerd. Dit wordt ook gesitueerd tegen de grondig gewijzigde attitude van het Hooggerechtshof dat de notie van de strikte scheiding, de “Wall”, blijkbaar niet langer voorstaat en meer en meer accommodatie voorstaat. Gevreesd wordt dat men de deur opent voor het toelaten van het gebruik van overheidsgelden om confessionele instellingen te steunen. De grens tussen tolereren en verplichten wordt flinterdun. Van DeVos is geweten dat ze voorstander is van een vouchersysteem dat ouders toelaat zelf te kiezen welk soort onderwijs ze willen steunen. De “National Coalition for Public Education” reageerde onmiddellijk.

De voucher doet denken aan een in 1911 uitgedokterde strategie van Schollaert, Belgisch katholiek politicus, om een subsidieregeling in het voordeel van de katholieke scholen uit te dokteren, via de invoering van een “schoolbon”.

 

Gewijzigde attitude

Religieuze organisaties, waaronder religieus rechts, hebben relatief veel macht in de Verenigde Staten. De organisatie “Americans United for Separation of Church and State” monitort de activiteiten van religieuze groeperingen en de invloedssfeer die zij hebben binnen o.a. de politieke wereld. De banden met bepaalde politieke leiders zijn bekend. In de Verenigde Staten wordt al eens gesproken over een vierde heropleving van religieuze organisaties. Ruime toegang tot de media en het optreden van predikanten zijn hier niet vreemd aan. In een onlangs gepubliceerde bijdrage verduidelijkte Ian Buruma waarom hij verontrust is wanneer Amerikaanse ministers over politiek praten: zij gebruiken bewoordingen die thuishoren in een kerk. Evangelicals, de diepgelovige christenen, hebben niet onmiddellijk een probleem met Trump in het Witte Huis, ze staan zelfs bekend als zijn geheime wapen.

Een recent onderzoek van het PEW-instituut maakt duidelijk dat net niet de helft van de Amerikanen (49%) voorstander is van een grotere invloed van de Bijbel op de Amerikaanse wetgeving. In 23% van de gevallen is men van oordeel dat de Bijbel zelfs een belangrijke invloed moet hebben en in zekere zin dus voorrang heeft op de “the will of the people”. Er zijn wel verschillen te noteren tussen christenen en protestanten (68% is voor een zekere invloed; onder de evangelische protestanten stijgt dit tot 89%).

Dit staat in schril contrast tot dat wat de zgn. “religiously unaffiliated Americans” (zogeheten “nones”), die zich omschrijven als atheïsten, agnosten of die stellen tot geen denominatie te behoren, over de invloed van de Bijbel denken. Onder hen is 78% van oordeel dat de Bijbel geen tot zeer weinig invloed mag hebben. Van de atheïsten is 86% van oordeel dat de Bijbel geen enkele invloed kan noch mag hebben op Amerikaanse wetgeving. Twee derde van de Amerikaanse joden is eveneens van oordeel dat de Bijbel geen of slechts weinig invloed mag hebben op wetgeving.

Het blijft ondertussen afwachten wat het Hooggerechtshof in de Montanazaak besluit. Haalt Trump de muur between Church and State neer?

Foto bovenaan © Shutterstock.com