fbpx
deMens.nu

Dieren en hun intrinsieke waarde

Over de omgang van mensen met dieren

Artikel verschenen in deMens.nu Magazine jg11 nr1. Lees hier meer artikels over ‘dieren’.

Mensen hebben ambigue relaties met dieren. Opvattingen over dieren verschillen naargelang de plaats op de wereld en ze evolueren in de tijd binnen het maatschappelijk kader. De visie van de mens op dieren en hoe ermee om te gaan, verandert met het mensbeeld dat op een bepaald moment heerst. Zo zijn er naast ethische motieven ook religieuze of culturele redenen om wel of geen vlees te eten.

Evelien Vandenbussche

Filosofen over dieren

Het woord ‘dier’ is afgeleid van het Gotische ‘dhewes’ dat zowel adem als ziel betekent. Ook het Engelse ‘animal’ heeft een dergelijke afkomst. Het komt van het Latijnse ‘animus’ dat ziel, bewustzijn of bezieling betekent.

De oud-Griekse filosofen zagen mens en dier niet als tegengestelden. Pythagoras was al vegetariër en riep zijn volgelingen op om dieren te respecteren. Aristoteles dacht dat dieren uitsluitend voor menselijke doelen bestaan, als werkmateriaal of grondstof. Hij ontkende niet dat de mens een dier is.

Volgens Anaxagoras is de mens het verstandigste wezen omdat hij handen heeft. Maar in de mens huist geen andere geest dan in planten of dieren. Voor zijn volgeling Aristoteles zijn mensen ook dieren, weliswaar rationele dieren. Hij spreekt al van fysieke gelijkenissen met apen. Zijn leerling Theofrastos ziet de gelijkenis tussen mens en dier. Hij keurt zelfs het eten van dieren af, omdat hij wil voorkomen dat hij zijn verwanten opeet. (lees verder onder de foto)

 

Wat een rechtvaardige omgang met dieren is, is al sinds geruime tijd aan het veranderen in het voordeel van dieren, maar er is wel een kloof tussen wat we als gepast beschouwen en wat we toestaan © Shutterstock.com

 

Ladder van de natuur

In de middeleeuwen gingen denkers uit van een rangorde, de ladder van de natuur. Met bovenaan God, dan engelen, daarna mannen en vrouwen, daaronder dieren, dan planten en uiteindelijk stenen en mineralen. Franciscus van Assisi predikte in de bossen tot de dieren. Zijn heiligendag, 4 oktober, is tot Werelddierendag uitgeroepen.

In het renaissancehumanisme staan de intrinsieke waarde en de waardigheid van het individu centraal: de mens is de maat van alle dingen. Leonardo da Vinci werd vegetariër uit bekommernis om het lot van dieren, en Giordano Bruno stelde dat als de aarde niet langer het middelpunt was, dan wellicht ook haar bewoners niet meer.

René Descartes ziet dieren als machines, maar accepteert dat ze gevoelens hebben of tenminste gevoelswaarneming kennen. Ze hebben geen intellect, maar handelen instinctief. Voltaire ging daar tegenin. Hij vond het afschuwelijk om te zeggen dat dieren machines zonder verstand en gevoel zijn die hun handelingen altijd op dezelfde manier verrichten, die niets opnemen, niet verbeteren … Benedictus de Spinoza stelde dat dieren wellicht geen intellect hebben, maar wel gevoel.

Immanuel Kant vond dat dierexperimenten konden, maar raadde aan om hogere dieren zoals honden te vervangen door lagere zoals kikkers. Alleen de mens als rationeel wezen bestaat als een doel op zich en niet als een middel tot handelingen van anderen. Dieren hebben geen zelfbewustzijn en zijn slechts middelen tot een bepaald doel. Als mens heb je alleen verplichtingen tegenover andere mensen. Mensen hebben rechten, want een zedelijke autonomie, dieren hebben die niet. Kant vindt niet dat je zomaar alles met dieren mag doen, je mag hen niet onnodig pijn doen.

De neokantiaanse Christine Korsgaard stelt dat dieren van mensen verschillen omdat dieren wel redenen voor hun handelen hebben, maar niet denken over die redenen, het zijn niet meer dan impulsen.

 

Morele aandacht voor dieren

Sinds Charles Darwin wordt het algemeen aanvaard dat dieren emoties hebben. De mens is het product van miljoenen jaren evolutie en komt voort uit dieren. In 1838 schreef Darwin in zijn dagboek: “De mens denkt in zijn arrogantie dat hij het werk is van een God, maar veel bescheidener en ook meer in overeenstemming met de waarheid zou het zijn te zeggen: hij is geschapen uit dieren.”

Charles Darwin, grondlegger van de moderne evolutietheorie, schreef in 1838: “De mens denkt in zijn arrogantie dat hij het werk is van een God, maar (…) hij is geschapen uit dieren.” © Shutterstock.com

Voor Thomas Huxley is de mens in staat tot reflectief en abstract denken, en verschilt hij daarom van dieren. Hij spreekt van “de geweldige gaven van rede en spraak, waardoor de mens aan de top van de evolutie staat, ver boven het niveau van zijn nederige verwanten, de dieren.”

Gottfried Wilhelm Leibniz stelde dat elke stap in de evolutie een volgend punt op dezelfde lijn is. Vanwege die continuïteit tussen mens en dier is het volkomen onredelijk om een hond te behandelen op een manier waarop je zelf niet behandeld wil worden.

Arthur Schopenhauer wilde met zijn filosofie laten zien dat het lijden van een ander in wezen je eigen lijden is en jou dus ook aangaat. Hij biedt ruimte voor de belangen van dieren, maar vindt vegetarisme praktisch onmogelijk; het menselijk ras kan niet voortbestaan zonder vlees te eten. Dieren die weinig of niet lijden, doen we relatief weinig kwaad door ze te doden.

Voor Asa Gray is het enigszins laaghartig om ons zo sterk van dieren te willen onderscheiden. Hij meent dat mensen menselijker zijn wanneer ze zich dat realiseren en hij brengt dat in verband met het toekennen van rechten aan dieren. Gray toont een interessante kant van het darwinisme, namelijk dat het ons menselijker kan maken in de erkenning dat we veel met dieren gemeen hebben en dat het ons doet beseffen dat we hen ook een en ander verschuldigd zijn.

Friedrich Nietzsche noemt de mens een niet-vastgesteld dier. Alle andere dieren zitten vast aan hun biologie, alleen de mens heeft de mogelijkheid om het eigen bestaan vorm te geven, vanwege het typisch menselijke intellect in het brede voorhoofd. Nietzsche had geen moeite met de nauwe verwantschap met mensapen.

Jeremy Bentham durfde het aan om het bewustzijn van baby’s met dat van paarden en honden te vergelijken. Uitgaand van: “De vraag is niet of ze kunnen redeneren. Noch of ze kunnen praten. Maar kunnen ze lijden?” Aangezien het antwoord ja is, verdienen dieren onze morele aandacht. Als het verschil in intellectuele capaciteiten tussen mensen niet relevant is voor een verschil in rechten, dan is datzelfde verschil ook niet relevant tussen mens en dier.

 

Hedendaagse denkers

Dat standpunt werd door Peter Singer overgenomen. Voor hem en dierenrechtenactivisten zijn dieren gevoelige wezens die men niet onnodig mag laten lijden. We moeten dieren behandelen als de zelfstandige, gevoelige wezens die ze zijn en niet als middelen tot een doel van mensen. “Om het grootste geluk voor het grootste aantal te bereiken, dienen we het geluk van dieren evenzeer mee te wegen als dat van mensen.” Dierenrechten moeten een rol spelen bij onze morele oordelen over goed en slecht handelen.

Richard Posner gaat daar tegenin: “Het plaatsen van dieren op gelijke voet met mensen maakt het mogelijk dat het leven van een varken even waardevol zou zijn als dat van een ernstig verstandelijk gehandicapte mens.”

Tom Regan benadrukt, net zoals de dierenrechtenbeweging, dat volwassen zoogdieren basale rechten hebben die gerespecteerd moeten worden, want ze zijn subjects of a life. Dieren én mensen hebben een intrinsieke waarde. Mensen moeten dieren niet alleen behandelen als een middel tot een doel, maar ook altijd als een doel op zichzelf. Het uitvoeren van dierproeven en het eten van dieren ontkent die intrinsieke waarde. We hebben morele plichten tegenover dieren. Die plichten kunnen worden vertaald in dierenrechten, die op hun beurt een fundamentele verandering met zich moeten meebrengen in de manier waarop we dieren behandelen. Gewoonten zullen pas wijzigen als mensen in de noodzaak van verandering geloven en ze die echt willen.

Martha Nussbaum pleit voor een ethiek voor mens en dier, waarbij ze hun mogelijkheden kunnen waarmaken en een rijk en bloeiend leven kunnen leiden. De precieze invulling van dat leven varieert van dier tot dier.

Volgens Jonathan Safran Foer gaat het om normen in de omgang met dieren die universeel gedeeld worden: “Iedereen zal zeggen dat de intensieve veehouderij niet deugt. Ik heb gedurende mijn tournee tienduizenden mensen gesproken en ik heb echt niemand ontmoet die de intensieve veehouderij verdedigde.” Ondanks zijn eigen keuze voor vegetarisme is zijn werk geen oproep om te stoppen met het eten van vlees. “De oplossing ligt, denk ik, in het verminderen van de vleesconsumptie, dat is voor mensen een haalbare stap.”

 

Consumptie van dieren binnen religies

In het christendom, het jodendom en de islam kan men spreken van een verheerlijking van de homo sapiens en een ondergeschiktheid van het dier. De mens ontstaat niet ten gevolge van een aparte scheppingsdaad, maar wel als de hoogste en verst voortgeschreden ontwikkelingsgraad in de wereld van de biologie.

Michel de Montaigne doorprikte dat idee: het is de mens die zichzelf in de klassieke en christelijke traditie op een voetstuk heeft geplaatst. Dat is anders in het hindoeïsme en het boeddhisme, waar het verschil tussen mens en dier veel minder uitgesproken is en elke vorm van leed onaanvaardbaar is.

In de verschillende religies wordt op een andere manier naar dieren gekeken: in het hindoeïsme is elke vorm van leed onaanvaardbaar en mag je levende wezens niet doden om op te eten © Shutterstock.com

Het boeddhisme maakt algemeen beschouwd geen onderscheid tussen mensen en dieren. Het zijn allen karmische wezens, onderworpen aan de kringloop van geboorte en dood. Volgens dat universele boeddhistische principe is alle leven één samenhangend organisme. Het begrip mededogen, dat ook een besef van verantwoordelijkheid impliceert, is bijgevolg ook op dieren toepasselijk.

Hindoes geloven dat je levende wezens niet mag doden om op te eten. Voor veel Indiërs is de koe nog altijd heilig, laat staan dat ze rundvlees zullen eten.

In de islam vraagt men een dier te slachten op de best mogelijke manier en mag men halalvlees eten. Halalvlees is vlees van vee dat volgens de islamitische traditie is geslacht. Varkens zijn onrein en daarom eten moslims geen varkensvlees.

In het jodendom is het eten van vlees toegestaan als het koosjer is, in overeenstemming met de joodse voedselvoorschriften. De mens is verantwoordelijk voor het welzijn van de dieren onder zijn controle. In Genesis staat: “Alles wat leeft en beweegt zal u tot voedsel dienen. Ik schenk u dat allemaal naast het groene gewas. Alleen vlees met de ziel, met het bloed er nog in, mag u niet eten.”

 

Taboes op het eten van dieren

In het Westen zijn we het erover eens dat we geen apenvlees eten en keuren we ook de consumptie van dolfijnen en walvissen af. Dat laatste is niet het geval in Noorwegen en Japan.

We kunnen ons niet voorstellen dat we onze hond of kat zouden opeten. In China en Noord-Korea is dat niet ongewoon. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden hier wel honden gegeten, er was zelfs een hondenslachterij in Gent. Katten werden in de middeleeuwen opgehangen en levend verbrand omdat ze verdacht werden van hekserij. Ook tijdens de oorlogen sneuvelden er veel katten.

We hebben een dichte band met huisdieren: ze krijgen een naam, we vertroetelen ze en bezorgen hen een mooi afscheid. Ons gevoel van nabijheid neemt toe in de mate waarin we ons van het eten van het dier hebben verwijderd.

Het eten van paardenvlees is voor een Brit ondenkbaar, denk maar aan de ophef in 2013 toen bleek dat er paardenvlees in diepvrieslasagnes was verwerkt. Paarden waren vroeger van grote economische en militaire waarde en werden in de loop van de tijd steeds meer als huisdier beschouwd, net zoals katten en honden.

 

Het begin van een lange weg

Door de eeuwen heen hebben filosofen en denkers zich uitgesproken over de omgang van mensen met dieren: opvattingen over dieren evolueren in de tijd en zijn onderhevig aan het mensbeeld dat op een bepaald moment heerst © Shutterstock.com

Wat een rechtvaardige omgang met dieren is, is al sinds geruime tijd aan het veranderen in het voordeel van dieren. Dieren zijn het waard om niet louter als middel te worden behandeld, maar als doel. We voelen ons in toenemende mate ongemakkelijk bij stierengevechten, dieren in dierentuinen of het dragen van bont.

Er is wel een kloof tussen wat we als gepast beschouwen in de omgang met dieren en wat we toestaan en eten. De toename van technieken na de Tweede Wereldoorlog zorgde voor meer productie en bijgevolg meer consumptie. Maar om dichter Christian Morgenstern te citeren: “Wanneer de moderne mens de dieren waarvan hij zich als voedsel bedient, zelf zou moeten doden, zou het aantal planteneters enorm toenemen.”

De ontwikkeling van het morele besef aangaande dier en recht staat aan het begin van een lange weg, maar er zijn hoopvolle vooruitzichten. Aangezien we als mens waarschijnlijk het enige wezen zijn dat bewust een systeem kan boetseren om beter samen te leven, brengt dat een verantwoordelijkheid met zich mee, en niet alleen voor onze soortgenoten.

 

Meer lezen?

  • Darwin, dier en recht, Paul Cliteur, Boom Uitgevers, 2001.
  • Dier en welzijn, Johan De Tavernier, Dirk Lips en Stefan Aerts (red.), Lannoo Campus, 2010.
  • Denken over dieren. Waar ligt de grens van de mens?, Richard David Precht, Ten Have, 2017.
  • Bij de beesten af! Over dierenrecht en onrecht, Bastiaan Rijpkema en Machteld Zee (red.), Bert Bakker, 2013.
  • Eigen soort eerst. Waarom dieren achterblijven, Hermes Sanctorum, Houtekiet, 2018.