Longread: LGBTQ+-asielzoekers laten van zich horen
In 2021 werd België door ILGA (International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association) als tweede beste gerangschikt inzake de bescherming van LGBTQ+-rechten. Dat is geen schokkend feit, aangezien de situatie veel vooruitgang kende sinds 2003, toen het homohuwelijk gelegaliseerd werd. Zonder de schendingen van rechten te ontkennen die LGBTQ+-leden ervaren blijft België een van de leidende landen op het gebied van LGBTQ+-rechten.
Taha Haimoune
Taha Haimoune doet momenteel stage bij de dienst Studie en Onderzoek van deMens.nu en bij huisvandeMens Brussel. Deze longread schreef hij als opdracht voor zijn stage. Het stuk is vertaald vanuit het Engels.
België beoordeelt elk jaar een groot aantal asielaanvragen. In 2020 ontving België 16.910 aanvragen voor internationale bescherming, wat het laagste record is sinds 2008. Dat is te wijten aan de tijdelijke opschorting van registraties en de beperkte mogelijkheid om te reizen als gevolg van de COVID-19-beperkingen.
Helaas zijn de gegevens niet uitgesplitst naar de grondslag van het verzoek. Het is dus niet mogelijk om precies te weten hoeveel aanvragers hun aanvraag baseren op een vrees voor vervolging in verband met hun LGBTQ+-identiteit. We kunnen er echter zeker van zijn dat zij tot dit aantal behoren.
Het is bekend dat de beschermingsambtenaren van het CGVS (Commissariat général aux réfugiés et apatrides) worden opgeleid met richtlijnen, beleidslijnen en praktijken die hen in staat stellen stereotiepe vragen te vermijden en hen tegelijkertijd begeleiden om de geloofwaardigheid van zowel de seksuele geaardheid als de vrees voor vervolging te beoordelen om eventuele frauduleuze aanvragen op te sporen. Desondanks blijkt bij bepaalde vragen een achtergrondonderzoek of kennis te ontbreken, waardoor ze ongepast zijn en het element van fatsoen missen.
Om een duidelijk beeld te krijgen van de ervaring van LGBTQ+-aanvragers, hebben we interviews afgenomen met individuen die in België het vluchtelingenstatuut hebben gekregen (bescherming van de privé-identiteit wordt toegekend). De deelnemers kregen het woord om hun mening te geven over de manier waarop ze werden behandeld en de methodes en vragen die werden gebruikt om de geloofwaardigheid van hun aanvragen te beoordelen.
Het gemeenschappelijke uitgangspunt van de discussie waren de opvangcentra. De ondervraagden deelden allemaal hetzelfde punt, namelijk dat het voelde alsof ze weer thuis waren. Dat komt omdat de meerderheid van de opvangcentra alle asielzoekers verwelkomt, ongeacht de reden, meestal uit landen waar LGBTQ+-rechten sociaal beperkt en wettelijk gecriminaliseerd zijn. In een openbaar geval bekende Qais, een 25-jarige homoseksuele Jordaniër die van zijn Erasmusreis naar België gebruik maakte om asiel aan te vragen, dat hij in zijn vorige asielzoekerscentrum van de maatschappelijk werker het advies had gekregen om zijn seksualiteit voor zijn veiligheid te verbergen. Dat dit zelfs gebeurde was een oorzaak van trauma voor een van de ondervraagden, die verklaarde dat de ervaring herinneringen opriep aan jaren van onderdrukking, angst en discriminatie.
Vanwege deze kwestie zijn er momenteel niet-gouvernementele non-profitorganisaties die onderdak bieden aan jonge LGBTQ+-leden, waaronder asielzoekers, zoals de vereniging Midnimo (de oprichter van Le Refuge Bruxelles). Dergelijke verenigingen hebben echter niet de capaciteit om alle LGBTQ+-aanvragers te huisvesten.
Bovendien vertelde een van de geïnterviewden hoe de beschermingsambtenaren nog steeds werken in de veronderstelling dat de aanvrager een heteroseksuele persoon is die liegt over zijn aanvraag en die voordeel wil halen uit de economische situatie van België, wat volgens hem een teken was van ondermijning van de opofferingen die hij voor en na zijn aankomst heeft gemaakt.
Wij hebben uitgelegd dat de autoriteiten verplicht zijn alle informatie nauwkeurig te onderzoeken om mogelijk frauduleuze claims aan het licht te brengen. Dit zorgt ervoor dat leden van de LGBTQ+ gemeenschap die deze bescherming echt nodig hebben, deze ook krijgen, terwijl de Belgische Staat geen onnodige middelen uitgeeft. Dat mag dan wel waar zijn, maar dat is geen excuus om de aanvragers te bestoken met vragen die hen van hun waardigheid beroven.
Het thema ras kwam ook ter sprake tijdens de interviews, aangezien een van de deelnemers tijdens de asielinterviews racisme ervoer omwille van zijn huidskleur. Hij legde uit hoe de interviewer voortdurend verwees naar blanke mensen, en de asielzoeker het gevoel gaf dat hij in die referenties moest passen om geloofd te worden. Geen van de andere deelnemers aan de interviews had het over racisme van de kant van de asielinterviewer.
We kunnen ervan uitgaan dat de toegewezen asielinterviewer wellicht heeft geprobeerd rekening te houden met de culturele achtergrond van de asielzoeker, wat ertoe heeft geleid dat de interviewer diepgaandere vragen heeft gesteld om er zeker van te zijn dat de asielzoeker geen valse beweringen doet, uiteindelijk heeft hij een verwijzing gebruikt naar wat hij cultureel gewend is. In die zin is een opleiding over culturele verschillen in verband met LGBTQ+-onderwerpen noodzakelijk.
Tijdens de analyse van de verzamelde informatie uit de interviews, hebben we gemerkt dat het stereotype West-Europese beeld van een LGBTQ+ persoon werd opgelegd aan de geïnterviewden binnen de procedure. De geïnterviewden hadden het gevoel dat er van hen verwacht werd dat ze er flamboyanter uitzagen, dat ze zich gedroegen naar het West-Europese beeld van een LGBTQ+ persoon en dat ze op de hoogte waren van de terminologie die gebruikt werd binnen de LGBTQ+-gemeenschap. Dat toont opnieuw aan dat er inderdaad een gebrek aan begrip is van de diepten van de onderdrukking waarmee leden van de LGBTQ+-gemeenschap geconfronteerd worden in het buitenland. Personen die asiel aanvragen op grond van vervolging in verband met hun seksuele geaardheid zijn misschien niet op de hoogte van dergelijke terminologieën omdat het onderwerp taboe is in hun land van herkomst. Het spreken over dergelijke kwesties kan in feite worden gecriminaliseerd, zoals in Tanzania, waar het publiek werd opgeroepen om melding te maken van elke persoon die ervan werd verdacht homo te zijn en waar ook een 17 leden tellend comité werd opgericht om homo’s op sociale media te identificeren en hen te arresteren.
Het is dan ook volstrekt ongepast om te verwachten dat iemand uit een land waar LGBTQ+-rechten volledig worden onderdrukt en met extreem geweld worden behandeld, over hetzelfde kennisniveau over de gemeenschap beschikt als iemand die in een ontwikkeld land woont waar die rechten worden verleend en mensen uit die gemeenschappen worden gevierd.
We hebben geconcludeerd dat de meeste problemen waarmee LGBTQ+-asielzoekers worden geconfronteerd te maken hebben met opvangcentra en het gebrek aan toezicht door het centrumpersoneel. Hoewel een uitgebreide handleiding over de behandeling van dergelijke aanvragen ontbreekt, kunnen we niet ontkennen dat het CGVS nog steeds moet werken aan de aanpassing van hun beleid en richtlijnen. Ook moet men meer informatie verstrekken over wat er buiten Europa bestaat met betrekking tot LGBTQ+-gemeenschappen.