fbpx
deMens.nu

Longread: heibel in de klas

De overname van gemeentelijke onderwijsinstellingen door het GO! beroert de gemoederen. Krantenartikelen of opinies verwijzen naar een soort stiekeme vastgoedoperatie, wijzen op de vrees die bij bepaalde ouders leeft wegens een gebrek aan inspraak of naar een onzekerheid omtrent het eigenlijke pedagogisch project. In de marge komt ook de rechtspositieregeling van het, in de betrokken scholen, tewerkgestelde personeel aan bod. Eén onderwerp komt echter niet ter sprak: de luxe van het verkavelde onderwijslandschap in Vlaanderen.

Dr. A. Vannieuwenburg

Wijzigend onderwijslandschap

Het is niet de eerste keer dat het overdragen van scholen door gemeenten en de keuze van het onderwijsnet voor commotie zorgt. De herschikkingsoperatie van het onderwijslandschap zorgt voor animositeit.

Een vluchtige verkenning van parlementaire vragen en antwoorden laat toe te stellen dat er steeds meer lokale overheden zijn die niet meer wensen in te staan voor de organisatie van het onderwijs. Men poneert onder andere dat het niet langer tot de kerntaken van de gemeenten behoort om onderwijs in te richten.

In het Vlaams regeerakkoord is evenwel het volgende te lezen: “Bij een eventuele overdracht van een school van het officieel onderwijs wordt in eerste instantie een overdracht binnen het officieel onderwijs onderzocht.” en “Wanneer scholen fuseren, wordt voorafgaand aan de beslissing het personeel en lerarenkorps nauwer betrokken”. Los van administratief-organisatorische aangelegenheden is ook het aanbieden van levensbeschouwelijke vakken een belangrijk criterium.

De levensbeschouwelijke keuzevrijheid en het intern pluralisme die het officieel onderwijs biedt, is een van de belangrijkste troeven van, in dit geval, het GO!

Diverse netten

Vlaanderen heeft een vrij verkaveld onderwijslandschap. De onderwijsinstellingen zijn ingedeeld in netten en dit afhankelijk van de eigenlijke inrichtende macht van de onderwijsinstelling. Er zijn ook enkele privéscholen.

Drie onderwijsnetten verkavelen het schoolgebeuren. Er is enerzijds het zogeheten officieel onderwijs; het Gemeenschapsonderwijs of GO! -onderwijs (de erfgenaam van het vroegere Rijksonderwijs) dat wordt georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast is er het officieel gesubsidieerd onderwijs waartoe het stedelijk, gemeentelijk en het provinciaal onderwijs horen. Ook deze onderwijsinstellingen hebben een eigen koepel, POV voor provinciaal onderwijs en het OVSG voor stedelijk en gemeentelijk onderwijs.

Een belangrijke marktspeler is het zogeheten vrij gesubsidieerde onderwijs. Het gros van deze onderwijsinstellingen maakt deel uit van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Katholiek Onderwijs Vlaanderen is te zien als de ledenvereniging en netwerkorganisatie van de besturen en hun katholieke (hoge)scholen, internaten, academies, centra voor volwassenenonderwijs en universiteit in Vlaanderen en Brussel. Ook andere (levensbeschouwelijke georiënteerde) scholen zijn mogelijk. Het kan dan gaan om joodse of islamitische scholen.

Volledigheidshalve moet worden vermeld dat er in het vrij onderwijs vier organisaties kunnen worden onderscheiden die zich verenigden in het overlegplatform Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers (OKO). Het gaat om de Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen (FOPEM), de Federatie Steinerscholen, de Raad van Inrichtende Machten van het Protestants-Christelijk Onderwijs (IPCO) en het Vlaams Onderwijs OverlegPlatform (VOOP). Sommige scholen van het vrij onderwijs zijn niet aangesloten bij een koepel.

Om het plaatje helemaal te vervolledigen kan ook nog worden verwezen naar onderwijsinstellingen met een specifiek pedagogische insteek waaronder Steiner-, Freinet- of Montessorischolen of zuiver privéscholen. Ook het eigenlijke huisonderwijs mag niet ontbreken. Vlaanderen kent immers geen strikte schoolplicht, wel een leerplicht.

Historische verworvenheden

België heeft een vrij turbulent onderwijsverleden. Men zou zelfs kunnen teruggaan naar de periode 1815-1830 en de pogingen van Willem I om het onderwijs in onze gewesten op een hoger niveau te tillen. Bij ons bezette de clerus het terrein. Die was zeer gevoelig voor de kritiek die geuit werd op en de aard en de kwaliteit van dit onderwijs en meer bepaald op haar opleiding aan onder andere de kleinseminaries.

Willem I wilde het analfabetisme bestrijden, een einde maken aan het onderwijsmonopolie van de clerus in het zuiden en de scholen onder rijkstoezicht brengen. Zijn politiek werd echter gezien als een inbreuk op de organisatievrijheid die van oudsher aan de Rooms-Katholieke Kerk werd gewaarborgd. Door de (administratieve) onderwerping van het onderwijs aan de Overheid werd naar de mening van de clerus een aanval gedaan op de godsdienstvrijheid. Het organiseren van het onderwijs en zeker het bepalen van de inhoud van de opleiding behoorden tot de onvervreemdbare basisrechten van de kerk. De socialisering mocht niet in het gedrang komen.

Bij de afscheiding in 1830 zou het onderwijs dan ook een specifiek aandachtpunt zijn. Het Voorlopig Bewind besliste op 12 oktober 1830 over te gaan tot de “Abrogation des arrêtés qui ont mis des entraves à la liberté de l’enseignement.” Via decreten gedateerd 16 oktober 1830 werden de vrijheid van vereniging, de drukpers, van het woord en van het onderwijs gegarandeerd. De Mechelse School rond De Méans zal dit alles met argusogen volgen (en sturen).

Het Nationaal Congres bevestigde de aanspraken. Onderwijs leek voor de prille Belgische natie aanvankelijk blijkbaar geen prioriteit. Zo werden hier en daar openbare scholen, opgericht onder Willem I, zelfs gesloten: klerikalisme, anti-orangisme en onverschilligheid stuurden dit. De Overheid trok zich terug ten gunste van het individu, aanvaardde het zelfbestuur van de gemeenten, maar bevestigde de invloed van de financieel ondersteunde kerk (grondwettelijk verankerd), aan wie het de toestemming gaf actief te zijn in belangrijke sectoren zoals onderwijs en zorg. In een geest van broodnodige eenheid werden aanvankelijk ruime toegevingen gedaan aan de rooms-katholieke clerus.

De problemen waren slechts tijdelijk van de baan. Op het ogenblik dat de wetgever zich nadrukkelijker mengde in de onderwijsorganisatie en ook uitspraken deed over de levensbeschouwelijke aard van het onderwijs verhitten de gemoederen. Na een relatief succes voor de voorstanders van het doorbreken van het monopolie van de clerus zal de eerste Schoolstrijd van 1879 een kantelpunt inluiden. In de daaropvolgende periode die we kunnen afsluiten in 1914 is er aldus na een relatieve laïcisering van het onderwijs een duidelijke herpositionering van de clerus. Die zal snel de onderwijspolitiek van de overheid counteren en opnieuw een dominante plaats opeisen. De Eerste Wereldoorlog zorgt mee voor het bewerkstelligen van een tijdelijke politieke wapenstilstand tussen de politieke families en ook het onderwijsdossier verdwijnt even naar de achtergrond.

Een politiek van geven en nemen verdringt vervolgens tijdens het interbellum de meeste levensbeschouwelijke, politiek-religieuze conflicten. Nu en dan zijn er oprispingen, maar de situatie van 1879 herhaalt zich zeker niet.

De Tweede Wereldoorlog zal andermaal een korte pacificatieperiode inhouden. Dat elke partij op zoek blijft naar haar voordeel (concreet: “meer subsidies voor het vrij onderwijs, in ruil voor nieuwe scholen in het officieel onderwijs.”) en argwaan nooit veraf is zal onder meer in 1947 duidelijk worden. Het katholieke onderwijsnet groeit. Het leerlingenaantal neemt echter overal toe. Zo ook het aantal rijksscholen. En deze groei wordt door de christendemocraten met argwaan gevolgd.

Na even in de oppositie te zijn terechtgekomen (ingevolge de Koningskwestie) weet de christendemocratie na de verkiezingen van juni 1950 zich verzekerd van een comfortabele meerderheid. Zij zal goed gebruik maken van de mogelijkheden om een katholiek middelbaar en zeker ook het technisch onderwijs uit te bouwen. Een volwaardige subsidiëring van het middelbaar katholiek onderwijs wordt door de katholieken als noodzakelijk gezien: soevereiniteit in eigen kring op ’s lands kosten.

Toenmalig christendemocratisch minister van Onderwijs Pierre Harmel heeft een duidelijke visie op wat onder ‘pluralisme’ moet worden verstaan, welke rol er voor het officieel onderwijs hierin weggelegd is en wat het belang van het katholiek onderwijs is. Voor de christendemocraten is het evident dat, op het vlak van onderwijs en opvoeding, het katholiek onderwijs in het algemeen en de katholieke ouders in het bijzonder, grondwettelijk verankerde prerogatieven hebben: katholieke ouders hebben recht op katholiek onderwijs voor hun kinderen. De reactie zou niet op zich laten wachten. De politiek van de socialistische minister van Openbaar Onderwijs Leo Collard zorgt voor spanning. De Regering is de mening toegedaan dat, indien het vrij onderwijs scholen tot stand mag brengen, dit niet automatisch met zich meebrengt dat alle vrije scholen gesubsidieerd moeten worden.

Manifestaties en tegenmanifestaties kleuren in de 50er jaren het straatbeeld. De politieke debatten verhitten. De christendemocratische parlementsleden benadrukken de grondwettelijke principes, het episcopaat benadrukt het godsdienstige. Sociale agitatie, betogingen en tegenbetogingen slaan diepe wonden. Het onderwijsdossier (en ook het levensbeschouwelijke vak zedenleer) wordt gepolitiseerd met de ziel van het kind als inzet.

Het dispuut zal uiteindelijk opgelost worden door een ‘gewapende vrede’, vastgelegd in het Schoolpact van 20 november 1958 en de Schoolpactwet van 29 mei 1959. De verzuilde democratie lost het probleem op, niet via een grondige parlementaire behandeling, het verkiest de techniek van de ‘commissies’ waar afgevaardigden elkaar ontmoeten.

Schoolpact en Schoolpactwet liggen echter mee aan de basis voor de regelgeving van het godsdienstonderricht en het onderricht in de (niet–confessionele) zedenleer in het officieel onderwijs.

Grondwettelijke verankering

Met de grondwetswijziging van 1988 werden de principes van het Schoolpact grondwettelijk verankerd. In haar huidige versie is de vrijheid van onderwijs ingeschreven in artikel 24 van de Grondwet.

Artikel 24, huidige versie, bevat de waarborgen van het vroegere artikel 17, zijnde de vrijheid van onderwijs, in haar beide aspecten inbegrepen het verbod van preventieve maatregelen (§1, eerste en tweede lid), en de legaliteitsvereiste (§5). Daarnaast legt dit artikel ook vast dat onderwijs genieten een recht is (§3) en wordt het gelijkheidsbeginsel (§4) gewaarborgd. Artikel 24 van de Grondwet waarborgt de keuzevrijheid van de ouders. Eén zin van artikel 17 is verdwenen: “Het openbaar onderwijs, op ’s Lands kosten gegeven, wordt eveneens bij de wet geregeld.”

 

Worden er nu stiekeme deals gesloten ten koste van de onderwijsvrijheid?

Uit het onderzoek van de parlementaire documenten en de reacties van het GO! blijkt vooreerst dat de gemeentebesturen zelf vragende partij zijn om scholen over te nemen en hierbij vaak onmiddellijk naar het GO! refereren. Het regeerakkoord maakt hier uitdrukkelijk melding van.

Bij de overname van een gemeenteschool die basisonderwijs aanbiedt, speelt de verplichting op basis van artikel 173bis van het decreet basisonderwijs mee. Dat artikel bepaalt dat de nodige garanties moeten voorzien worden opdat de keuze tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer verzekerd is. Artikel 99 van de codex secundair onderwijs bevat eenzelfde verplichting bij de overname van een officiële school voor secundair onderwijs.

Een openbaar bestuur kan dus de onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school enkel overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs als het overnemende schoolbestuur de nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. Het gaat hier dan wel om een uitdoofscenario.  De keuze blijft aangeboden tot de leerlingen van de overgenomen school zijn ‘afgestudeerd’.

Levensbeschouwelijke vrijheid: een garantie die momenteel enkel het officieel onderwijs geven kan

Het officiële onderwijs heeft de grondwettelijke opdracht om neutraal onderwijs te organiseren en de vrije keuze van ouders, leerlingen en cursisten te waarborgen. Anders gesteld: het GO! dient, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het katholieke onderwijs, alle levensbeschouwelijke vakken (d.w.z. de katholieke, de orthodoxe, de protestantse, de anglicaanse, de joodse en de islamitische godsdienst of niet-confessionele zedenleer, een vak dat niet op een godsdienst stoelt) aan te bieden.

Het gesubsidieerd vrij onderwijs (vrij confessioneel en niet-confessioneel onderwijs) is niet verplicht om voormelde “levensbeschouwelijke keuzevrijheid” te garanderen. Het komt hun inrichtende macht toe zelf te bepalen welk aanbod zij wil verzorgen.

Het mag dus niet verwonderen dat de gemeentelijke overheden (en de Vlaamse Regering) het officieel onderwijs, GO! als eerste gesprekspartner zien. De pedagogische pluralistische projecten sluiten bij elkaar aan, er is zekerheid voor het personeel en de ouders kunnen blijven kiezen voor levensbeschouwelijke vakken.

Dat onderwijsdirecties, leerkrachten en ouders tijdig geïnformeerd moeten worden staat buiten kijf: dit is onderdeel van zorgvuldig bestuur. De communicatie moet dus beter en het waarom moet worden verduidelijkt.

De ongemakkelijke vraag: maken we een eind aan de versplintering?

Regelmatig wordt de vraag gesteld naar de zin van het in stand houden van de onderwijsnetwerken en wordt een oproep gelanceerd om na te denken over één gemeenschappelijk onderwijsnetwerk. Ook denkpistes met betrekking tot de reorganisatie van de levensbeschouwelijke vakken zijn niet uit de lucht.

De voorstanders van de herschikking van het onderwijslandschap benadrukken de nood aan betere samenwerking tussen de verschillende onderwijsnetten en laten weten dat het uiteindelijke doel het samensmelten van de verschillende netten tot één onderwijsnet moet zijn. De middelen zijn schaars, de uitdagingen zeer groot.

De reacties zijn natuurlijk verdeeld. De vrijheid van onderwijs, die ouders toelaat om de school van hun keuze te kiezen, mag niet beknot worden. Detraditionalisering en pluralisering vreten echter aan de katholieke school, een belangrijk onderdeel van de katholieke zuil. Niet verwonderlijk dat er wordt gewerkt aan een nieuw model voor het katholiek onderwijs: de dialoogschool. De katholieke dialoogschool gaat ervan uit dat katholieke identiteit en openheid voor culturele, ethische en levensbeschouwelijke diversiteit elkaar niet hoeven uit te sluiten, meer nog, elkaar wezenlijk nodig hebben. Het katholieke primeert in deze echter overduidelijk.

Dit alles lijkt ergens op het pedagogisch project van het GO! Het GO! voedt immers op tot actief burgerschap door respect, oprechtheid, gelijkwaardigheid, openheid, engagement en betrokkenheid te bewerkstelligen. Door te focussen op wat mensen verbindt en kinderen, jongeren en volwassenen te leren samenleven over de grenzen van verschillen heen wil het GO! van de school een betekenisvolle leer- en leefomgeving maken die bijdraagt tot een meer rechtvaardige samenleving. In het GO! worden alle levensbeschouwingen respectvol behandeld en wordt actief gewerkt aan een concrete interlevensbeschouwelijke dialoog.

Wanneer slopen we de muren? Daarover moet de discussie gaan.

 

Alain Vannieuwenburg is ethicus en doctor in de interdisciplinaire studie van het recht. Hij is lid van een atelier dat de relatie overheid en levensbeschouwingen monitort en van de humanistische denktank Kwintessens. Hij pleegt deze bijdrage in eigen naam.