Opgroeien door de geschiedenis heen
Het leven als kind van vroeger tot nu
Artikel verschenen in deMens.nu Magazine jg11 nr4. Lees hier meer artikels over ‘opgroeien’.
De Franse historicus Philippe Ariès beweerde in 1960 dat ouders in pre-industriële samenlevingen onverschillig stonden tegenover hun kinderen. Die these was de aanleiding voor het zogenaamde ‘onverschilligheidsdebat’ dat een aantal decennia zou aanhouden. Meer en meer zijn onderzoekers daar echter van terugkomen, mede door archeologische vondsten die het tegendeel lijken te bewijzen. Hoe was het leven als kind door de geschiedenis heen?
Wendy Serraris
In den beginne
In de prehistorie leefden ouders en kinderen hecht samen en ook andere leden uit de gemeenschap droegen zorg voor de kinderen, waardoor die in een veilige omgeving opgroeiden. Toen mensen zich gingen settelen en dieren domesticeerden, in het neolithicum, kregen sommige baby’s vanaf zes maanden dierlijke melk uit aardewerken babyflesjes in de vorm van (mythische) dieren. Kinderen leerden via karweitjes en door hun ouders en anderen tijdens hun bezigheden te observeren.
Dat was ook zo in het oude Egypte – behalve dan voor farao’s, die thuisonderwijs kregen. Er zijn ook bewijzen van spelen teruggevonden, zoals senet en mehen, bordspelen van vijfduizend jaar oud. Een bijzondere opleiding in het oude Egypte was die tot schrijver. Ze vond plaats op een speciale school waar leerlingen tussen hun zesde en tiende levensjaar begonnen. Het oudste bekende leerboek is de Kemyt. (lees verder onder de foto)
Oude Grieken
Baby’s van rijke ouders in het oude Griekenland hadden een drietal slaven en een kindermeisje dat ook borstvoeding gaf. Armere baby’s werden door de moeder verzorgd. Luiers kende men niet, maar kinderstoelen met potje wel. Kinderen mocht men te vondeling leggen. Kinderloze vrouwen konden hen dan houden, maar helaas werden vondelingen ook vaak als slaaf verkocht. Moeders zongen slaapliedjes voor hun kinderen of vertelden hen verhaaltjes. Het speelgoed bestond uit rammelaars, ballen, terracotta poppen met bewegende ledematen, speelgoedauto’s, hoepels, dobbel- en bikkelspelletjes.
Baby’s van rijke ouders in het oude Griekenland hadden een drietal slaven en een kindermeisje dat ook borstvoeding gaf. Armere baby’s werden door de moeder verzorgd. Luiers kende men niet, maar kinderstoelen met potje wel. Kinderen mocht men te vondeling leggen. Kinderloze vrouwen konden hen dan houden, maar helaas werden vondelingen ook vaak als slaaf verkocht. Moeders zongen slaapliedjes voor hun kinderen of vertelden hen verhaaltjes. Het speelgoed bestond uit rammelaars, ballen, terracotta poppen met bewegende ledematen, speelgoedauto’s, hoepels, dobbel- en bikkelspelletjes.
Vanaf zeven jaar gingen rijke jongens naar school met een paidagogos, een slaaf die ervoor zorgde dat ze opletten, hen overhoorde en goede manieren bijbracht. Het woord ‘pedagoog’ is daarvan afgeleid. De lessen schrijven, lezen en rekenen hadden plaats bij de leerkracht thuis, op krukjes en met een wastafeltje en stift in de hand. Eens ze goed konden schrijven, mochten de leerlingen papyrus gebruiken en met een rietpen en inkt schrijven. Ze kregen ook zangles en leerden een instrument bespelen. Vanaf twaalf jaar bracht een paidotribes de jongens sporten bij, zoals worstelen, hardlopen, discus- en speerwerpen. Die sporten werden naakt en ingesmeerd met vet beoefend.
Op hun achttiende begon voor de jongens een tweejarige militaire opleiding. Jonge edellieden kregen een homerische opvoeding aan het hof. Door aretè of deugd werd men aristos, de beste. Morele aspecten waren niet belangrijk, wel dat je aan plechtigheden en spelen deelnam en met wapens leerde omgaan. Alles stond in het teken van de eer. Aangezien men niet in een leven na de dood geloofde, diende je tijdens je leven naam te maken om herinnerd te worden. De Spartaanse opvoeding streefde dat homerische ideaal in hoge mate na. In Sparta was de opvoeding sterk militair gericht, terwijl in Athene bijvoorbeeld vooral de nadruk op sport werd gelegd.
Meisjes kregen een andere opvoeding. Bij meisjes van rijke ouders kwam de leerkracht aan huis. Ze leerden lezen en schrijven en vaak ook een lier bespelen. Zo werden ze een betere huwelijkspartij.
Op Kreta ontstond pederastie als inwijdingsritueel. Een jongen werd met vaderlijke toestemming door een oudere man ontvoerd, hij kreeg geschenken en ging mee op jacht. Na dat ritueel werd het kind volwassen verklaard. De knaap kreeg de titel kleinos, wat glorieus betekent, en mocht de gewaden van volwassenen dragen. Was de jongen tevreden met zijn oudere gezel, dan werden ze een stel. De oudere man had verantwoordelijkheden tegenover de jongere, hij moest hem onder meer krijgskunsten aanleren.
Romeinen
Gehandicapte of ongewenste Romeinse kinderen werden bij de geboorte te vondeling gelegd, wat meestal hun dood betekende. Voor kinderen die stierven vooraleer ze een jaar waren, was er geen begrafenis of rouwperiode. De sociale dwang om geen verdriet te tonen was sterk. De rouwperiode werd langer naarmate het kind bij zijn overlijden ouder was. Inscripties op grafmonumenten tonen dat het verdriet het grootst was bij kinderen die net niet de volwassenheid hadden bereikt.
“Verwacht je woorden van troost? Bereid je voor op verwijten. Draag je zo weinig manmoedig de dood van je zoon? (…) Een zoon van wie je nog niet wist wat je van hem kon verwachten, een baby nog, is je ontvallen: dat betekent alleen het verlies van een beetje tijd.” (Seneca, Epistulae 99.2, vertaling Cornelis Verhoeven)
Kinderen werden met overgangsrituelen gevierd. Kort na de geboorte was er een dies lustricus, een zuiveringsdag waarop het kind zijn naam kreeg. Vrijgeboren jongens kregen dan ook een bulla, een amulet. In welgestelde families hielp zowel familie als personeel bij de opvoeding tot zeven jaar. Dat kon ook nodig zijn, bijvoorbeeld bij een scheiding, waarbij de kinderen meestal bij de vader bleven, of bij het overlijden van de moeder. Vooral de voedster had vaak een hechte band met het kind die tot aan de volwassenheid standhield.
De Romeinen begonnen hun kinderen les te geven toen ze het onderwijs ontdekten in het oude Griekenland dat ze veroverden. Griekse slaven werden naar het Romeinse Rijk meegenomen om daar onderricht te geven. Vanaf zeven jaar volgden jongens uit rijke families onderwijs op school. Rijke meisjes kregen thuisonderwijs. Arme kinderen hielpen hun ouders. Het Romeinse onderwijs bestond uit lezen, schrijven en rekenen, en klassiekers uit het hoofd leren. Lijfstraffen waren dagelijkse kost.
Op hun vijftiende legden jongens tijdens een ritueel offer en feest hun kindertoga en beschermende bulla af en krijgen ze een toga virilis, een mannentoga. Vanaf dan konden ze trouwen. Meisjes waren huwbaar vanaf twaalf jaar. Tijdens hun huwelijk offerden ze hun poppen en speelgoed aan de goden. Kinderen uit arme gezinnen konden zelf beslissen met wie ze trouwden, maar in rijke families kozen de ouders de partner.
Uit de Romeinse tijd is nog steeds het molenspel bekend. Het bordspel bestond ook al in Egypte in 1400 voor onze jaartelling en in Ierland in de bronstijd. Handelslieden uit Griekenland of Fenicië zouden het spel hebben meegebracht. (lees verder onder de foto)
Middeleeuwen
Middeleeuwse baby’s sliepen bij hun ouders. Om kinderen te leren lopen gebruikten ze een rollewaghen, een looprek met wieltjes. Kinderen deden ongeveer dezelfde dingen als hun ouders. Ambachtslieden leerden het vak vanaf zeven jaar en werden na twee jaar gezel. Jongens van adellijke komaf werden rond hun zesde of zevende levensjaar page van een ridder. Ze kregen allerlei klusjes te doen, waarna ze als schildknaap voor de wapenuitrusting mochten zorgen. De meisjes leerden zich voornaam te gedragen en oefenden handwerk.
Kinderen hadden vaak speelgoedwapens, waarvan er nog heel wat zijn teruggevonden. Op schilderijen zijn kinderen menigmaal afgebeeld terwijl ze gevechten naspelen. Ook poppengoed, bikkels, hoepels, rammelaars, proppenschieters, tollen, jojo’s en diabolo’s zijn teruggevonden. En er was speciaal meubilair voor kinderen: kleine tafeltjes en kinderstoeltjes.
Oudere kinderen sliepen meestal apart of in elk geval in een eigen bed. Soms moesten ze op de jongere kinderen passen. Kinderen mochten vaak buiten spelen, maar liepen wel eens zo ver weg dat bezorgde ouders hen urenlang moesten zoeken.
Bij zieke kinderen deed men veel moeite om hen te genezen en een kind dat stierf was een tragedie voor de familie. Regelmatig stonden ouders een van hun kinderen af aan een klooster, waarmee ze wie hen het dierbaarst was aan God schonken. Wanneer ze volwassen waren, mochten die schenkelingen dan kiezen of ze hun gelofte wilden afleggen of niet.
Vroegmoderne tijd
Vanaf de vijftiende eeuw brachten notabelen hun kinderen de eerste twee jaar bij een min op het platteland onder, waarna ze bij hun ouders gingen wonen. In de zeventiende en achttiende eeuw was het gebruik van een voedster algemener verspreid onder stedelingen.
Tot zeven à tien jaar werden kinderen door vrouwen opgevoed, daarna namen mannen de opvoeding van de jongens over. Jongens gingen met hun vader mee naar het land, ze gingen in de leer bij een ambachts- of koopman of gingen naar een internaat. Meisjes bleven bij hun moeder, gingen ergens dienen of naar een kloosterpensionaat. Opvoeding moest voorbereiden op het vaak harde leven. Naast het aanleren van een beroep moesten kinderen zich ook leren te gedragen in de maatschappij. Zo was het niet ongebruikelijk om kinderen mee te nemen naar executies, om hen normen en waarden, orde en wet bij te brengen.
Humanisme en Reformatie
Het humanisme van de late vijftiende en vroege zestiende eeuw kenmerkte zich door een hoge waardering voor opvoeding en onderwijs (voor kinderen uit bemiddelde families), die niet langer alleen gericht waren op godsdienstige vorming, maar op een brede algemene ontwikkeling.
De vooraanstaande humanist Erasmus (ca. 1466-1536) besprak het onderwijs in tal van zijn geschriften en had veel kritiek op de kwaliteit ervan. Voor hem was onderwijs de verantwoordelijkheid van de overheid en moest het onafhankelijk van de kerk zijn. Een goede verstandhouding tussen leraar en kind was nodig, dus belonen was beter dan (lijf)straffen. Spel en onderlinge competitie waren belangrijk in het leerproces. Leerboeken moesten aansluiten bij het kind en oplopen in moeilijkheidsgraad.
In de vroege zestiende eeuw kreeg ook de Reformatie, waar de nadruk op zondigheid en erfzonde lag, een invloed op de pedagogiek. Het kind was met uitzondering van de erfzonde een nog onbeschreven blad en ouders moesten zelfs de allerkleinsten al het verschil tussen goed en kwaad duidelijk maken. Dat kon de ziel redden, mocht het jonge kind overlijden.
Achttiende en negentiende eeuw
In de achttiende eeuw werd het beloningsmodel populair. Rijke kinderen kregen aandacht, mochten spelen – ook met hun ouders – en er kwamen kinderboeken. Kinderen van arbeiders en boeren moesten nog tot het begin van de twintigste eeuw samen met hun ouders werken. Maar het gevoel van ouders voor hun kinderen was bij arm en rijk gelijk. Men ging het kind graag zien om het kind, en niet alleen als nageslacht of werkkracht.
Door die aandacht en liefde werden kinderen levendiger en slimmer, maar moralisten berispten ouders voor het gebrek aan een strenge hand. Dat zou tot onhandelbare volwassenen leiden. Er ontstond een repressieve stroming, en kerk en staat gingen kinderen opvoeden: jongens in college-internaten en meisjes in kloosterpensionaten. Omdat kinderen daar veel meer leerden dan thuis, gingen ouders erin mee.
Daartegenover was er filosoof en auteur Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) die met zijn boek Emile, of over de opvoeding in 1762 voor een nieuwe vorm van opvoeden pleitte. Het kind – lees de jongen – kreeg een grote vrijheid met aandacht voor zijn eigen tempo en natuurlijke ontwikkeling waar opvoeders niet tegenin mochten gaan. Zij moeten de obstakels wegnemen die de ontwikkeling van het kind in de weg staan. Er moeten zoveel mogelijk verschillende zaken onderzocht, ontdekt en ervaren worden. Meisjes moeten vooral leren om de man te gehoorzamen.
De industriële revolutie die aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw op gang kwam, had ook een invloed op het leven van kinderen. In fabrieken en mijnen bestond er veel uitbuiting, ook van kinderen die al van hun vier jaar in barslechte omstandigheden moesten meewerken. Veel kinderen stierven door gevaarlijk werk. Gaandeweg verbeterde gelukkig de technologie en ontstond er vraag naar geschoolde arbeiders. Mede daardoor kwam er leerplicht voor kinderen tussen zes en twaalf jaar, in 1900 in Nederland en in 1914 in België. Kinderen moesten kunnen spelen, vond men, en er ontstonden buitenspeelplaatsen en buitenspeelgoed.
Twintigste eeuw en nu
In de eerste helft van de twintigste eeuw stond opvoeden nog in het teken van conformeren aan regels, daarna evolueerde dat en nu ligt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en zelfstandig en kritisch denken. Gezinnen zijn kleiner geworden en ouders werken minder uren, waardoor kinderen veel meer individuele aandacht krijgen. Het fysieke, psychische en maatschappelijke welzijn van kinderen is belangrijker geworden. Het kind en zijn of haar zelfontplooiing staan centraal. Dat heeft ook negatieve kanten: de prestatiedruk bij heel wat kinderen, soms zelfs al vanaf peuterleeftijd, ligt erg hoog. Media, internet, tv en reclame kunnen eveneens voor stress zorgen.
Ook het aantal ouders dat zich met de opvoeding bezighoudt, veranderde. Tot halfweg de twintigste eeuw was dat hoofdzakelijk de moeder, nu is de vader er meer bij betrokken en is er vaak ook sprake van stiefouders.
In België geldt er leerplicht gedurende een periode van dertien jaar, van vijf tot achttien jaar. De voltijdse leerplicht eindigt wel op vijftien jaar, vanaf dan kunnen kinderen deeltijds studeren. Maar ook vandaag bestaat er nog kinderarbeid in Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Bedrijven komen wel meer en meer in opspraak als ze samenwerken met producenten en leveranciers die kinderen tewerkstellen.
Het belang van kinderen wordt intussen ook erkend middels een themadag: elk jaar op 20 november wordt de Internationale Kinderrechtendag gevierd. Daarnaast kennen verschillende landen, waaronder België en Nederland, op 1 juni ook de Internationale Kinderdag.