fbpx
deMens.nu

“De wereld red je niet met minder minder minder”, interview met Thomas Rotthier (ecomodernisme.be)

Om de klimaatproblematiek aan te pakken willen ecomodernisten inzetten op economische groei en vooral op technologie: precisielandbouw, kweekvlees, nieuwe vormen van kernenergie, geothermie, het uit de lucht halen van CO2, CRISPR …
We hadden een gesprek met Thomas Rotthier over De wereld red je niet met minder, minder, minder. In dit boek wil hij samen met Jan Deschoolmeester alternatieven op ‘het klassieke groene denken’ aanreiken.

 

Het ecomodernisme gelooft enorm in technologie om de klimaatproblematiek aan te pakken. Maar jullie stellen ook enkele ‘natuurlijke’ oplossingen voor, zoals de aanleg van bossen. Maar eigenlijk is de bescherming van veengebied minstens even belangrijk?

Dat klopt. Veel veengebieden zijn vroeger drooggelegd om turf te winnen of om er schapenweiden van te maken. Intussen zijn klimaatwetenschappers erachter gekomen dat er enorm veel koolstof ligt opgeslagen in veengrond. Dat komt omdat venen zeer veel water bevatten. Het water verhindert dat het plantmateriaal afsterft en CO2 vrijlaat in de atmosfeer. Doorheen de eeuwen stapelt dit dood plantenmateriaal zich op in het veen. Dat zijn aanzienlijke hoeveelheden. In 25 cm veen zit evenveel koolstof als in een volwassen boom van 60 meter.

Om die enorme koolstofvoorraad intact te houden, moeten venen voldoende vochtig blijven. Als ze uitdrogen gaat de koolstof reageren met zuurstof in de lucht en komt er zeer veel CO2 vrij. Dit is wat bijvoorbeeld gebeurd is in Indonesië. Veengebieden werden daar drooggelegd of in brand gestoken, om de grond te gebruiken voor palmolieteelt. Dat is een ramp voor het klimaat.

We moeten dus zoveel mogelijk veengebieden beschermen, en waar mogelijk, beschermen. In België is de vereniging Natuurpunt bezig met het herstellen van het veen rond de Vallei van de Zwarte Beek in Limburg.

 

Een van de mythes die jullie willen doorprikken is dat ‘natuurlijk’ altijd beter is. Kan je daar een voorbeeld van geven?

Wat natuurlijk is, is niet altijd beter omdat de natuur vol gifstoffen zit. Planten willen niet dat insecten of andere dieren aan het bladeren of bloemen knagen en dus proberen ze die af te schrikken met vergif, doornen en stekels. Ook dieren en bacteriën produceren vergif. Het krachtigste gif ter wereld, botulinetoxine, beter bekend als botox, komt van een bacterie.

Soms zitten er ook geneeskrachtige of pijnstillende stoffen in planten. Dat is waarschijnlijk de reden waarom het label ‘natuurlijk’ veel mensen een goed gevoel geeft. Maar dieren en planten geven niet om het welzijn van de mens. Ze willen gewoon zelf overleven en hun genen doorgeven. Het idee dat wat natuurlijk is, altijd goed is, noemt men de ‘naturalistische drogreden’.

Een goed voorbeeld van de naturalistische drogreden is de biolandbouw. De biolandbouw zweert bij ‘natuurlijke’ methoden en grondstoffen. Zo mogen bioboeren geen kunstmest of synthetische pesticiden gebruiken, anders kunnen ze hun bio-label kwijtraken. Bioboeren gebruiken enkel dierlijke mest, compost en groenbemesters (gewasresten) om voedingsstoffen zoals stikstof en fosfor aan de bodem toe te voegen. Het nadeel daaraan is dat je niet precies kan werken: de hoeveelheden stikstof, fosfor en andere nutriënten in dierlijke mest variëren en zijn niet per se afgesteld op de noden van een gewas. Bij kunstmest kan je precieze werken omdat de fabrikant de exacte samenstelling kan bepalen. Kunstmest heeft dan wel het nadeel dat het veel energie vergt om het te produceren. Er is veel aardgas nodig om ammoniak te maken. Maar hoe dan ook kunnen we niet zonder kunstmest. Als we kunstmest volledig zouden bannen dan zou de wereld 40 procent minder voedsel produceren, wat uiteraard tot massale hongersnoden zou leiden. Een 100 procent bio-scenario is dus zowel onhaalbaar als onwenselijk.

Een ander punt zijn pesticiden, of correcter: gewasbeschermingsmiddelen. De biolandbouw zweren bij biopesticiden, dit wil zeggen stoffen die uit de natuur komen. Zo gebruikt men pyrethrine, een extract van een chrysant die in Kenia groeit, als insecticide. Maar die stof is zeker niet onschuldig. Ze is giftig voor bijen, terwijl we bijen nodig hebben om gewassen te bestuiven.

 

Jullie stellen dat we er met consuminderen er niet zullen komen. Consuminderen kan een vals gevoel geven dat we goed bezig zijn. Kan consuminderen niet ook gewoon een aanvulling zijn op de technologische hulpmiddelen?

Jazeker, het is niet zo dat gedragsverandering nutteloos is. Het is bijvoorbeeld een zeer goed idee om vlees te minderen. In feite zou je de titel van het boek ook kunnen lezen als: enkel met ‘minder’ kunnen we de wereld niet redden.

De grootste uitdaging bij gedragsverandering is om mensen te overtuigen een groene, sobere levensstijl aan te nemen. In het westen zijn mensen gehecht aan hun eetgewoonten. Consumenten zullen misschien wel wat minder vlees willen eten, maar de meeste vleesliefhebbers zullen hun biefstuk en barbecue zullen ze toch niet gauw willen opgeven.

Gelukkig komen er nu steeds meer lekkere vleesvervangers op de markt: plantaardige hamburgers, worstjes of shoarma die de smaak van vlees vrij goed nabootsen. Dit maakt de overgang naar een meer plantaardig dieet veel gemakkelijker. Technologische innovatie en gedragsverandering gaan dus hand in hand.

Gedragsveranderingen zijn zinvol als mensen sterk gemotiveerd zijn om het vol te houden. De fiets nemen is een mooi voorbeeld. Als je minder de auto neemt en vaker de fiets, zorg je niet alleen voor minder CO2-uitstoot en luchtvervuiling, maar spaar je ook geld uit en verbeter je je conditie. Het is bewezen dat fietsen ook ‘besmettelijk’ is: hoe meer mensen anderen zien fietsen, hoe sneller ze zelf op hun stalen ros kruipen. Als de gemeente dan ook nog veilige en ruime fietspaden aanlegt, krijg je een positieve spiraal. Gedragsveranderingen die een positief momentum creëren kunnen dus wel krachtig zijn. Dat is ook de reden waarom Amsterdam en Kopenhagen echte fietssteden zijn geworden.

Samengevat zou ik stellen dat gedragsveranderingen een grote impact hebben als nieuwe technologie en vooruitziend beleid de drempel ertoe verlaagt. Door sociaal kopieergedrag zullen steeds meer mensen hun gedrag wijzigen. Maar veranderingen in levensstijl die een financieel offer vergen of een verlies aan comfort met zich meebrengen, hebben weinig potentie om zich te verspreiden omdat de meeste mensen dit niet zullen volhouden.

 

Een groot deel van jullie boek gaat over landbouw. Waarom is dat?

Van alle menselijke activiteiten heeft de landbouw veruit de grootste impact heeft op het milieu en de biodiversiteit. Ongeveer de helft van de bewoonbare oppervlakte op aarde wordt gebruikt voor akkerland of weides. Alleen voor de veeteelt is er een oppervlakte nodig ter grootte van Zuid- en Noord-Amerika tezamen. Die oppervlakte wordt ten eerste gebruikt als graasland voor koeien, geiten en schapen op te zetten. Ten tweede om al het veevoer – soja, maïs, tarwe, bieten – te produceren voor de miljarden dieren die we jaarlijks oppeuzelen.

De landbouw zorgt voor stikstofvervuiling als gevolg van bemesting. In mest zitten nutriënten zoals stikstof en fosfor. Als het regent spoelen die weg van de akkers in waterlopen. Daardoor ontstaat er eutrofiëring in het water, een overvloed aan voedingsstoffen en beginnen algen te bloeien. Door die algen daalt het zuurstofniveau in rivieren en kustwateren, waardoor vissen naar adem moeten happen en sterven. Dit kan ‘dode zones’ veroorzaken in de zeeën en oceanen. In de Golf van Mexico is er een dode zone die zo groot is als Vlaanderen waar nauwelijks nog iets levends rondzwemt.

De veeteelt draagt ook sterk bij aan de klimaatopwarming. Momenteel worden er 1 miljard koeien gehouden op onze planeet, die allemaal methaan uitboeren tijdens het verteren van gras. Daarnaast draagt dierlijke mest en kunstmest bij aan de opwarming. Uit mest ontsnapt lachgas, een broeikasgas dat grofweg 300 keer krachtiger is dan CO2. Om veevoer zoals soja te verbouwen sneuvelt er heel wat regenwoud en savanne in Brazilië. Doordat de bomen worden verbrand of wegrotten komt er heel wat CO2 vrij. Als we minder vlees zouden eten en overschakelen op vleesvervangers zouden we al een flink stuk van de klimaatopwarming kunnen tegengaan.

En dan hebben we het nog niet gehad over de massale dierenleed in stallen en slachthuizen. Kuikens worden op zes weken vetgemest totdat ze ‘plofkippen’ worden. Ze zitten soms met honderdduizend opeengepakt in een grote stal, waar ze weinig beweegruimte hebben. Door hun snelle groei krijgen ze een onnatuurlijk grote borst en misvormde poten. Het is bizar dat we dit ondertussen normaal zijn gaan vinden, hoewel ik vermoed dat de meeste mensen dit niet eens weten.

 

Jullie zijn niet mals voor de biologische landbouw en pleiten voor een ‘derdeweglandbouw’. Wat bedoelen jullie daarmee?

Een ‘derdeweglandbouw’ combineert eigenlijk het beste van beide werelden: goede duurzame praktijken, die worden toegepast in de biolandbouw of agro-ecologische landbouw, met de hoge productiviteit van de conventionele landbouw. Hoge opbrengsten zijn van cruciaal belang om het landgebruik van de landbouw zoveel mogelijk te beperken.

CRISPR is een nieuwe revolutionaire techniek om het genoom van planten, dieren en, indien gewenst, ook mensen te bewerken. In ons boek hebben we het enkel over toepassingen bij planten. Het voordeel aan CRISPR is dat het goedkoop, efficiënt en precies is. Elk organisme heeft een genetische code, het DNA, die allerlei recepten bevat om eiwitten te maken. Met CRISPR kunnen we heel precies enkele lettertjes wijzigen zodat een plant een eiwit wel of niet aanmaakt. Daardoor kan de plant nieuwe, wenselijke eigenschappen krijgen. Zo zijn CRISPR-wetenschappers er al in geslaagd om tarwe te maken die bestand is tegen de meeldauwschimmel. De moeilijkheid bij tarweplanten is dat ze 6 kopieën van elk gen hebben. Dankzij CRISPR konden onderzoekers alle 6 die kopieën wijzigen. Zoiets zou met klassieke veredeling – het selecteren en kruisen van planten – nooit lukken omdat je tijdens een kruising nooit die kopieën ineens zou kunnen wegkrijgen.

Het creëren van zulke resistente planten is ontzettend belangrijk. Schimmels en andere plagen zorgen voor veel oogstverlies. Normaal worden die bestrijden met fungiciden, maar dankzij CRISPR-veredeling zouden we gewassen veel minder moeten besproeien. Door de klimaatopwarming zullen schimmels zich beter in hun sas voelen en meer gewassen aantasten. Het is dus heel erg belangrijk dat we al onze wapens inzetten om ze zo milieuvriendelijk mogelijk te bestrijden.

CRISPR is niet alleen belangrijk voor plagenbestrijding, maar ook om de voedingswaarde van gewassen te verbeteren. Zo is er in Japan een CRISPR-tomaat gecreëerd. Die tomaat maakt meer GABA aan (gamma-aminoboterzuur). Die stof speelt een belangrijke rol bij de werking van onze hersenen en ons zenuwstelsel. Men werkt ook aan CRISPR-tarwe die minder gluten bevat en aan pindanoten zonder allergene stoffen. Voor mensen met allergieën zou dit een mooie oplossing zijn.

Het grote probleem is de Europese regelgeving. Als gevolg van een uitspraak van het Europees Hof in 2018 valt CRISPR onder de strenge ggo-regelgeving. Dat is een onterechte en onwetenschappelijke interpretatie want bij CRISPR hoef je geen DNA van andere soorten in te brengen. Europa is zowat de enige regio waar CRISPR nog beschouwd wordt als een ggo. In de VS, Japan, Brazilië, Australië… gaan overheden er veel rationeler en wetenschappelijker om met CRISPR. Daardoor dreigt Europa een achterstand op te lopen op vlak van biotechnologie in de landbouw. We schieten in onszelf in de voet, terwijl we juist al onze technologische tools nodig hebben om ons te wapenen tegen de gevolgen van de klimaatopwarming.

 

Nog een belangrijk thema: energie. Kernenergie heeft de reputatie ‘gevaarlijk’ te zijn. Jullie noemen kernenergie echter een ‘klimaatkampioen’. Gaat kernenergie ons klimaat redden?

Kernenergie is een koolstofarme energiebron die zeer veilig is. Dat blijkt uit de wetenschappelijke data. Neem bijvoorbeeld kernenergie versus steenkool. Per geproduceerde energie-eenheid is steenkool 350 keer dodelijker. Dat komt omdat steenkoolcentrales enorm veel luchtvervuiling veroorzaken in de vorm van fijnstof, kwik, zwaveldioxide en stikstofoxiden. Op een maand tijd veroorzaken steenkoolcentrales meer doden dan kernenergie in zijn hele geschiedenis.

Kernenergie stoot ook zeer weinig CO2 uit. De enige CO2 die kernenergie uitstoot komt van het produceren van de uraniumbrandstof en het bouwen van de kerncentrale, waarvoor beton en staal nodig is. De koolstofafdruk van kernenergie is 3,5 keer kleiner dan die van zonne-energie en even groot als die van windenergie. Een steenkoolcentrale stoot ongeveer 800 gram CO2 uit per geproduceerde kilowattuur elektriciteit, een gascentrale 490 gram CO2 per kilowattuur en een kerncentrale 11 gram per kilowattuur. Dit wil dus zeggen dat een kerncentrale bijna 80 keer minder uitstoot dan een steenkoolcentrale en meer dan 40 keer minder dan een gascentrale.

Het probleem is echter de wet op de kernuitstap uit 2003. Die wet stelt dat de twee kernreactoren – Doel 3 en Tihange 2 – resp. dit jaar en volgend jaar moeten sluiten. Daarmee verliezen we 2 gigawatt aan koolstofarme capaciteit. Het is nochtans technisch mogelijk om die kerncentrales een langere levensduur te geven. Gelukkig heeft de federale regering besloten om de twee jongste kernreactoren – Doel 4 en Tihange 3 – tien jaar te verlengen. Door de oorlog in Oekraïne moest Groen inbinden en deze nucleaire verlenging slikken.

In het licht van de huidige gascrisis is de verlenging van Doel 3 en Tihange 2 belangrijker. Die twee reactoren zouden ons gasverbruik voor elektriciteit beperken zodat we Poetin zijn oorlogskas minder spijzen. Als de regering snel beslist om ze langer te laten draaien kunnen we ze inzetten in de winter van 2023-24 en ons zo helpen om onze afhankelijkheid van Russisch en ander gas te verminderen.

 

Zit er voldoende ambitie in het klimaatbeleid in Vlaanderen / België?

Ja en nee. Het hangt er vanaf naar welk aspect van het klimaatbeleid je kijkt. Op vlak van elektriciteit zit het redelijk goed. We zijn een pioniersland op vlak windenergie op zee. Momenteel staat er 2 gigawatt aan windmolens in de Belgische Noordzee. Tegen 2030 zullen er nog veel bijgebouwd worden in de Prinses Elisabethzone. Daardoor zal onze windcapaciteit verdrievoudigen tot bijna 6 gigawatt.

Ook qua zonne-energie scoren we niet slecht. Ongeveer 1 op 10 gezinnen in België heeft zonnepanelen. Ze pronken ook op daken van bedrijven. Zeker met de torenhoge energiefacturen is het leggen van zonnepanelen financieel heel interessant geworden. Met de huidige energieprijzen kan je ze terugverdienen in 2 à3 jaar. Er is ook nog heel veel potentieel. Volgens een studie van Energyville kan er in theorie nog 100 gigawatt zonne-energie geïnstalleerd worden op Belgische daken.

Toch is er ook nog veel werk aan de winkel. In België zijn de meerderheid van de woningen oud en slecht geïsoleerd. We moeten die miljoenen woningen tegen 2050 klimaatneutraal krijgen. Dat vergt grote investeringen in isolatie, driedubbel glas, warmtepompen, zonneweringen,

Ook in de landbouw moeten nog grote stappen gezet worden. Om de uitstoot van methaan te reduceren moet het aantal koeien verminderen. Veeboeren moeten desnoods uitgekocht worden. Ook het aantal varkens en kippen moet verminderen, want die produceren heel veel mest en die mest zorgt voor de uitstoot van lachgas. In West-Vlaanderen wonen meer varkens dan mensen.

 

Welke invloed hebben de huidige internationale spanningen op de klimaatambities?

De oorlog in Oekraïne is een vreselijke tragedie. We moeten de Oekraïners zoveel mogelijk steunen met humanitaire hulp en wapenleveringen. Helaas betekent dat ook dat er weer meer geld gaat naar oorlogstuig en minder naar klimaatbeleid. Toch denk ik dat er ook enkele lichtpuntjes zijn. Door de oorlog in Oekraïne is Europa wakker geschud. We beseffen dat we niet langer kunnen vertrouwen op Poetin en dat we af moeten van Russisch gas. Daarom zoeken EU-landen nu volop naar alternatieve energiebronnen, zoals schaliegas uit de V.S., gas uit Qatar, Algerije en Nigeria, steenkool, maar ook hernieuwbare energie en kernenergie. Consumenten gaan nu massaal zonnepanelen liggen en misschien ook een warmtepomp installeren. Ik denk dat er op vlak van de energietransitie redenen zijn tot voorzichtig optimisme. Het was sowieso een illusie dat we snel af zouden geraken van aardgas. Die is immers van levensbelang voor de industrie en landbouw. Zonder aardgas kunnen we geen plastics, kunststoffen of kunstmest maken. Dan stort onze economie en voedselproductie in. Op lange termijn moeten we die producten op een koolstofarme manier maken, bijvoorbeeld met duurzame biomassa en waterstof.

 

Het ecomodernisme is een reactie op het klassieke groene denken, zoals jullie dat noemen. Zien jullie toenadering tussen beide denkstromingen of net meer polarisatie?

Ik denk dat we met meer pragmatische groenen zeker door één deur kunnen. Ik hoor bij Jong Groen toch een aantal nieuwe geluiden. De jonge garde staat meer open voor ggo’s en CRISPR, en ziet dat die technologieën onontbeerlijk zijn om onze landbouwgewassen te wapenen tegen de klimaatopwarming.  

Over organisaties als Greenpeace ben ik minder optimistisch. Die leiden volgens mij aan een ‘sunk cost fallacy’: ze hebben zich decennialang verzet tegen kernenergie en ggo’s verzet en daar zoveel in geïnvesteerd dat ze nu de bocht niet meer kunnen maken. Het zou nochtans van veel moed getuigen. Het is ongelooflijk hoeveel geld en energie Greenpeace verspilt aan contraproductieve campagnes.

Fundamenteel is het een clash tussen twee wereldbeelden, dat van de Profeten en de Tovenaars. De Profeten pleiten voor een sobere levensstijl omdat ze vinden dat de mensheid de planetaire grenzen overschreden heeft. Enkel door te ‘minderen’ kunnen we volgens de Profeten binnen die grenzen blijven.  De Tovenaars, waartoe ik mezelf reken, zien het anders. Ze geloven dat pleiten voor matiging een weinig effectieve strategie is. Mensen hebben nu eenmaal voor energie en spullen nodig om een beetje een menswaardig leven te leiden. Door die energie en die spullen te maken hebben we veel schade aangebracht aan het milieu. Maar als we schone technologieën gebruiken kunnen we die schade met een factor 10 of meer reduceren. Ik zei al dat kernenergie en windenergie 70 à 80 keer minder CO2 uitstoten dan een steenkoolcentrale en geen luchtvervuiling veroorzaken. Of neem een smartphone: dit ene kleine apparaat kan een radiospeler, een agenda, een klok, een telefoonboek, een gouden gids, een alarmklok, een fototoestel, een gps en een vaste telefoon vervangen. Zo bespaar je tientallen kilo’s plastic, staal, aluminium en koper. We hebben dit techno-optimisme nodig om mensen te enthousiasmeren voor de energietransitie. Als we blijven hangen in een somber ‘minder, minder’-verhaal zullen mensen afhaken.

 

Binnen het ecologisme wordt vaak gepleit voor een ander soort economisch systeem. Jullie zeggen: hebben wel al eens geprobeerd, maar lukt niet. Zijn er volgens jullie dan geen grenzen aan de economische groei?

Sociaal-ecologisten zijn sterk gekant tegen het kapitalisme en wil een meer kleinschalige, gemeenschapsgerichte economie. Ze pleiten voor het instellen van commons, waarbij mensen spullen met elkaar delen, bijvoorbeeld een gereedschapsbibliotheek waar je een boormachine kan uitlenen. Dat zijn mooie initiatieven, maar ik denk niet dat we ze direct grootschalig gaan kunnen uitbouwen. Er zijn ook nadelen aan verbonden. Als je spullen deelt bestaat altijd het risico dat iemand er geen zorg voor draagt of ze stuk maakt. Hier speelt het freerider-effect: mensen nemen graag de lusten van zo’n deelsysteem, maar zullen vaak de lasten op een ander afschuiven.

Het sociaalecologisme streeft ook naar een economie die kleinschaliger is en niet meer gefocust op winstbejag. Men hekelt grote bedrijven en multinationals omdat die te veel winst maken en te weinig belasting betalen. Maar zulke grote bedrijven hebben ook voordelen voor de energietransitie. Ze hebben genoeg kapitaal en knowhow om schone technologieën snel uit te bouwen. Om een windmolenpark op zee te bouwen heb je veel hoogopgeleid personeel en investeringskapitaal nodig. Zonder dit ‘groen kapitalisme’ zullen we nooit op tijd onze uitstoot van broeikasgassen verminderen. Het begrenzen van groene groei zou een heel contraproductieve maatregel zijn.

Dat wil niet zeggen dat de vrije markt alleen het klimaatprobleem zal kunnen oplossen. We hebben ook sterke prikkels nodig om bedrijven aan te sporen om minder uit te stoten, zoals een koolstoftaks of een verbod op te vervuilende wagens. De overheid moet ook zorgen voor de uitbouw van infrastructuur, zoals publieke laadpalen en de versterking van het elektriciteitsnet. Tot slot moet de overheid ook investeren in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe, betere en/of goedkopere technologie die de transitie naar een klimaatneutrale samenleving kan versnellen. Die innovatie is nodig om de industrie, chemie en luchtvaart te decarboniseren (koolstofarm te maken). Zo is het primordiaal om goedkope waterstof te kunnen produceren, bijvoorbeeld om ‘groen’ staal en ‘groene’ kerosine te maken. Momenteel is het produceren van groene waterstof nog duur omdat we hernieuwbare energie eerst nodig hebben om onze elektriciteit te decarboniseren. We hebben een overvloed aan hernieuwbare energie nodig om het goedkoper te maken.

 

Een vaak gehoorde kritiek op de klassieke groene denkers is dat ze te weinig rekening houden met de minderbedeelden. Bijvoorbeeld wanneer je oude dieselwagens uit de stadskern gaat weren, je daar vooral de lagere klassen mee treft. Houden jullie binnen het ecomodernisme rekening met een sociaal perspectief?

Om eerlijk te zijn vind ik die kritiek op de groene beweging niet terecht. Ze gaat alleszins niet op voor de partij Groen. Ze pleiten voor heel wat sociale maatregelen om de lage inkomensgroepen te beschermen. Minister van Energie Tinne Van der Straeten heeft bijvoorbeeld het sociaal energietarief uitgebreid naar 2 miljoen gezinnen om hen te beschermen tegen de hoge energieprijzen.

Het klopt dat die lage-emissie-zones (LEZs) die oude dieselwagens verbieden ten koste gaan van lagere middenklassers die vaak zo’n wagen hebben. Mensen die in de binnenstad moeten zijn om boodschappen te doen of hun familie te bezoeken worden zo uitgesloten. Je kan je ook afvragen of oude benzinewagens, die wel binnen mogen in de LEZ, dan zoveel beter zijn voor de luchtkwaliteit. Anderzijds is zo’n verbod een krachtige prikkel om mensen aan te sporen een zuinigere wagen of een elektrische wagen te doen kopen (voor wie zich dat kan veroorloven). Burgers weten nu dat LEZ-normen met de jaren zullen verstrengen, dus zullen ze meer geneigd zijn om de meest schone wagen te kiezen, zodat ze niet meer moeten piekeren of ze nog in een LEZ-zone binnen mogen.

Maar fundamenteel denk ik dat de overheid, zowel lokaal als regionaal, het openbaar vervoer en de fiets nog veel aantrekkelijker moeten maken. Het openbaar vervoer moet vlotter, goedkoper en stipter worden. Er moet betere fietsinfrastructuur komen: in plaats van de beruchte ‘moordstrookjes’ moet er een breed fietspad komen dat goed beschermd is tegen het autoverkeer. Deelmobiliteit moet sterker fiscaal gestimuleerd worden. Daarmee help je het klimaat, maar ook de armere lagen van de bevolking die het meest het openbaar vervoer nemen.

Ecomodernisten hebben ook oog voor de sociale dimensie maar we focussen meer op mondiale armoede. Vandaag zijn er nog steeds 1 miljard mensen die geen toegang tot betrouwbare elektriciteit of zelfs proper drinkwater hebben. Vrouwen moeten soms 10 kilometer wandelen naar een waterput om ongezuiverd water boven te halen en in een ton mee te nemen. En dat elke dag opnieuw. Kinderen op het Afrikaanse platteland moeten vaak op het veld werken met hun ouders, waardoor ze niet naar school kunnen. Wij die in het rijke deel van de wereld zijn geboren staan hier onvoldoende bij stil. Het is belangrijk dat de armen in de wereld toegang krijgen tot moderne technologieën, zoals elektriciteit, waterzuiveringsinstallaties, kunstmest, tractoren en gentechnologie. Daarmee kunnen ze hun voedselproductie verhogen en hun levenskwaliteit opkrikken. Vandaar dus de titel van ons boek: ‘De wereld red je niet met minder’. Miljarden mensen hebben juist meer energie, meer gezonde voeding en meer welvaart nodig. We hebben geen enkel recht hen dat te ontzeggen.

 

In het boek lijken jullie voor elke uitdaging een oplossing te hebben. Wat is volgens jou de moeilijkste uitdaging waar we voor staan?

Ik denk dat de vleesconsumptie verminderen een zware dobber wordt. Vlees in veel culturen een belangrijk statussymbool. In China gaan gezinnen die tot de middenklasse toetreden meer varkensvlees en rundsvlees eten. Bovendien vinden heel veel mensen vlees lekker. Dat maakt dat vlees eten in midden- en hoge-inkomenslanden een diep ingebakken culturele gewoonte is geworden. Maar dit is niet langer houdbaar. Het houden van miljarden koeien, varkens en kippen heeft een enorme negatieve impact op het milieu, het klimaat en dierenwelzijn. Het is simpelweg niet houdbaar om de huidige vleesconsumptie vol te houden, noch in het rijke Westen noch in de groeilanden zoals China en Brazilië. Ik hoop daarom dat plantaardige vleesvervangers steeds populairder wordt. Het zou ook een enorme hulp zijn als wetenschappers erin slagen om op grote schaal kweekvlees te maken. Kweekvlees is opgebouwd uit dierlijke spiercellen en vet die opgekweekt worden uit stamcellen in een bioreactor. De productie van kweekvlees vergt veel minder grondstoffen en veroorzaakt veel minder vervuiling dan traditioneel ‘dierlijk’ vlees. Maar momenteel is kweekvlees nog te duur en zijn de geproduceerde volumes nog veel te klein. Het probleem met dierlijke cellen is dat ze fragieler zijn dan plantaardige cellen of gisten. Daarom is het moeilijker om er grote volumes van te maken. Er zijn dus nog belangrijke technologische doorbraken nodig.

Een andere zware opdracht is de productie van cement koolstofarm krijgen. Cement fungeert als een soort ‘lijm’ die het zand en grind in beton samenbindt. We kunnen onmogelijk zonder cement, het vormt letterlijk het fundament van onze beschaving. Elk jaar is er 4 miljard ton cement nodig om bruggen, wegen, woningen, appartementen, scholen en wolkenkrabbers te bouwen. Om cement te maken moet je gemalen kalksteen en klei verhitten tot 1.500 graden Celsius in een grote draaiende oven. Tijdens die verhitting komt veel CO2 vrij. In totaal stoot de cementsector evenveel CO2 uit als alle lidstaten van de Europese Unie tezamen! Er zijn manieren om de koolstofafdruk van cement te verminderen, bijvoorbeeld door andere soorten cement te maken, waarbij een deel kolenas of metaalslakken wordt gebruikt. Of men kan de CO2 aan de schoorsteen opvangen en onder de grond opslaan. Maar dit is wel een dure oplossing.

De derde grote uitdaging is de geopolitieke dimensie. Om het klimaatprobleem op te lossen moeten de landen met de grootste uitstoot de leiding nemen. De Europese Unie heeft in 2019 de Green Deal gelanceerd. Hoewel het zeker niet perfect is, is het wel het meest ambitieuze klimaatplan ter wereld. Terecht ook, want Europa heeft historisch gezien een grote uitstoot. De moeilijkheid zit bij de andere grote uitstoters zoals de V.S., China en India. Joe Biden heeft nu een ambitieuze klimaatwet erdoor gekregen, wat al een goed begin is. Maar China en India stoken nog heel veel steenkool, waardoor de wereldwijde uitstoot nog altijd erg hoog blijft. Hopelijk zullen beide landen inzien dat ze nog veel meer moeten inzetten op koolstofarme energie om tegen het midden van de eeuw een netto nuluitstoot te bereiken.

 

De wereld red je niet met minder, minder, minder
Groen denken 2.0: dit is de toekomst
Jan Deschoolmeester & Thomas Rotthier
Borgerhoff & Lamberigts